Vervoeging van betwisten
Onbepaalde wijs (infinitief): betwisten
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik betwist
- jij betwist
- hij/zij/het betwist
- wij betwisten
- jullie betwisten
- zij betwisten
Presente
- io disputo
- tu disputi
- lui/lei/Lei disputa
- noi disputiamo
- voi/Voi disputate
- loro/Loro disputano
Onvoltooid verleden tijd
- ik betwistte
- jij betwistte
- hij/zij/het betwistte
- wij betwistten
- jullie betwistten
- zij betwistten
Imperfetto
- io disputavo
- tu disputavi
- lui/lei/Lei disputava
- noi disputavamo
- voi/Voi disputavate
- loro/Loro disputavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb betwist
- jij hebt betwist
- hij/zij/het heeft betwist
- wij hebben betwist
- jullie hebben betwist
- zij hebben betwist
Passato prossimo
- io ho disputato
- tu hai disputato
- lui/lei/Lei ha disputato
- noi abbiamo disputato
- voi/Voi avete disputato
- loro/Loro hanno disputato
Voltooid verleden tijd
- ik had betwist
- jij had betwist
- hij/zij/het had betwist
- wij hadden betwist
- jullie hadden betwist
- zij hadden betwist
Trapassato prossimo
- io avevo disputato
- tu avevi disputato
- lui/lei/Lei aveva disputato
- noi avevamo disputato
- voi/Voi avevate disputato
- loro/Loro avevano disputato
Toekomende tijd I
- ik zal betwisten
- jij zult betwisten
- hij/zij/het zal betwisten
- wij zullen betwisten
- jullie zullen betwisten
- zij zullen betwisten
Futuro semplice
- io disputerò
- tu disputerai
- lui/lei/Lei disputerà
- noi disputeremo
- voi/Voi disputerete
- loro/Loro disputeranno
Toekomende tijd II
- ik zal betwist hebben
- jij zult betwist hebben
- hij/zij/het zal betwist hebben
- wij zullen betwist hebben
- jullie zullen betwist hebben
- zij zullen betwist hebben
Futuro anteriore
- io avrò disputato
- tu avrai disputato
- lui/lei/Lei avrà disputato
- noi avremo disputato
- voi/Voi avrete disputato
- loro/Loro avranno disputato
Conditionalis I
- ik zou betwisten
- jij zou betwisten
- hij/zij/het zou betwisten
- wij zouden betwisten
- jullie zouden betwisten
- zij zouden betwisten
Condizionale presente
- io disputerei
- tu disputeresti
- lui/lei/Lei disputerebbe
- noi disputeremmo
- voi/Voi disputereste
- loro/Loro disputerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben betwist
- jij zou hebben betwist
- hij/zij/het zou hebben betwist
- wij zouden hebben betwist
- jullie zouden hebben betwist
- zij zouden hebben betwist
Condizionale passato
- io avrei disputato
- tu avresti disputato
- lui/lei/Lei avrebbe disputato
- noi avremmo disputato
- voi/Voi avreste disputato
- loro/Loro avrebbero disputato
Imperatief
- jij betwist
- jullie betwist
Imperativo
- tu disputa
- voi/Voi disputate