Vervoeging van bewijzen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bewijs
  • jij bewijst
  • hij/zij/het bewijst
  • wij bewijzen
  • jullie bewijzen
  • zij bewijzen

Präsens Indikativ

  • ich demonstriere
  • du demonstrierst
  • er/sie/es demonstriert
  • wir demonstrieren
  • ihr demonstriert
  • sie demonstrieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bewees
  • jij bewees
  • hij/zij/het bewees
  • wij bewezen
  • jullie bewezen
  • zij bewezen

Präteritum Indikativ

  • ich demonstrierte
  • du demonstriertest
  • er/sie/es demonstrierte
  • wir demonstrierten
  • ihr demonstriertet
  • sie demonstrierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bewezen
  • jij hebt bewezen
  • hij/zij/het heeft bewezen
  • wij hebben bewezen
  • jullie hebben bewezen
  • zij hebben bewezen

Perfekt Indikativ

  • ich habe demonstriert
  • du hast demonstriert
  • er/sie/es hat demonstriert
  • wir haben demonstriert
  • ihr habt demonstriert
  • sie haben demonstriert

Voltooid verleden tijd

  • ik had bewezen
  • jij had bewezen
  • hij/zij/het had bewezen
  • wij hadden bewezen
  • jullie hadden bewezen
  • zij hadden bewezen

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte demonstriert
  • du hattest demonstriert
  • er/sie/es hatte demonstriert
  • wir hatten demonstriert
  • ihr hattet demonstriert
  • sie hatten demonstriert

Toekomende tijd I

  • ik zal bewijzen
  • jij zult bewijzen
  • hij/zij/het zal bewijzen
  • wij zullen bewijzen
  • jullie zullen bewijzen
  • zij zullen bewijzen

Futur I Indikativ

  • ich werde demonstrieren
  • du wirst demonstrieren
  • er/sie/es wird demonstrieren
  • wir werden demonstrieren
  • ihr werdet demonstrieren
  • sie werden demonstrieren

Toekomende tijd II

  • ik zal bewezen hebben
  • jij zult bewezen hebben
  • hij/zij/het zal bewezen hebben
  • wij zullen bewezen hebben
  • jullie zullen bewezen hebben
  • zij zullen bewezen hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde demonstriert haben
  • du wirst demonstriert haben
  • er/sie/es wird demonstriert haben
  • wir werden demonstriert haben
  • ihr werdet demonstriert haben
  • sie werden demonstriert haben

Conditionalis I

  • ik zou bewijzen
  • jij zou bewijzen
  • hij/zij/het zou bewijzen
  • wij zouden bewijzen
  • jullie zouden bewijzen
  • zij zouden bewijzen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde demonstrieren
  • du würdest demonstrieren
  • er/sie/es würde demonstrieren
  • wir würden demonstrieren
  • ihr würdet demonstrieren
  • sie würden demonstrieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben bewezen
  • jij zou hebben bewezen
  • hij/zij/het zou hebben bewezen
  • wij zouden hebben bewezen
  • jullie zouden hebben bewezen
  • zij zouden hebben bewezen

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde demonstriert haben
  • du würdest demonstriert haben
  • er/sie/es würde demonstriert haben
  • wir würden demonstriert haben
  • ihr würdet demonstriert haben
  • sie würden demonstriert haben

Imperatief

  • jij bewijs
  • jullie bewijst

Imperativ

  • du demonstriere
  • ihr demonstriert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bewijzen