Vervoeging van bezegelen
Onbepaalde wijs (infinitief): bezegelen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik bezegel
- jij bezegelt
- hij/zij/het bezegelt
- wij bezegelen
- jullie bezegelen
- zij bezegelen
Indicativo presente
- yo lacro
- tú lacras
- él/ella lacra
- nosotros lacramos
- vosotros lacráis
- ellos/ellas lacran
Onvoltooid verleden tijd
- ik bezegelde
- jij bezegelde
- hij/zij/het bezegelde
- wij bezegelden
- jullie bezegelden
- zij bezegelden
Indefinido
- yo lacré
- tú lacraste
- él/ella lacró
- nosotros lacramos
- vosotros lacrasteis
- ellos/ellas lacraron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bezegeld
- jij hebt bezegeld
- hij/zij/het heeft bezegeld
- wij hebben bezegeld
- jullie hebben bezegeld
- zij hebben bezegeld
Pretérito perfecto compuesto
- yo he lacrado
- tú has lacrado
- él/ella ha lacrado
- nosotros hemos lacrado
- vosotros habéis lacrado
- ellos/ellas han lacrado
Voltooid verleden tijd
- ik had bezegeld
- jij had bezegeld
- hij/zij/het had bezegeld
- wij hadden bezegeld
- jullie hadden bezegeld
- zij hadden bezegeld
Pluscuamperfecto
- yo había lacrado
- tú habías lacrado
- él/ella había lacrado
- nosotros habíamos lacrado
- vosotros habíais lacrado
- ellos/ellas habían lacrado
Toekomende tijd I
- ik zal bezegelen
- jij zult bezegelen
- hij/zij/het zal bezegelen
- wij zullen bezegelen
- jullie zullen bezegelen
- zij zullen bezegelen
Futuro I
- yo lacraré
- tú lacrarás
- él/ella lacrará
- nosotros lacraremos
- vosotros lacraréis
- ellos/ellas lacrarán
Toekomende tijd II
- ik zal bezegeld hebben
- jij zult bezegeld hebben
- hij/zij/het zal bezegeld hebben
- wij zullen bezegeld hebben
- jullie zullen bezegeld hebben
- zij zullen bezegeld hebben
Futuro perfecto
- yo habré lacrado
- tú habrás lacrado
- él/ella habrá lacrado
- nosotros habremos lacrado
- vosotros habréis lacrado
- ellos/ellas habrán lacrado
Conditionalis I
- ik zou bezegelen
- jij zou bezegelen
- hij/zij/het zou bezegelen
- wij zouden bezegelen
- jullie zouden bezegelen
- zij zouden bezegelen
Condicional
- yo lacraría
- tú lacrarías
- él/ella lacraría
- nosotros lacraríamos
- vosotros lacraríais
- ellos/ellas lacrarían
Conditionalis II
- ik zou hebben bezegeld
- jij zou hebben bezegeld
- hij/zij/het zou hebben bezegeld
- wij zouden hebben bezegeld
- jullie zouden hebben bezegeld
- zij zouden hebben bezegeld
Condicional perfecto
- yo habría lacrado
- tú habrías lacrado
- él/ella habría lacrado
- nosotros habríamos lacrado
- vosotros habríais lacrado
- ellos/ellas habrían lacrado
Imperatief
- jij bezegel
- jullie bezegelt
Imperativo presente
- tú lacra
- vosotros lacrad