Vervoeging van bezielen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beziel
  • jij bezielt
  • hij/zij/het bezielt
  • wij bezielen
  • jullie bezielen
  • zij bezielen

Präsens Indikativ

  • ich belebe
  • du belebst
  • er/sie/es belebt
  • wir beleben
  • ihr belebt
  • sie beleben

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bezielde
  • jij bezielde
  • hij/zij/het bezielde
  • wij bezielden
  • jullie bezielden
  • zij bezielden

Präteritum Indikativ

  • ich belebte
  • du belebtest
  • er/sie/es belebte
  • wir belebten
  • ihr belebtet
  • sie belebten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bezield
  • jij hebt bezield
  • hij/zij/het heeft bezield
  • wij hebben bezield
  • jullie hebben bezield
  • zij hebben bezield

Perfekt Indikativ

  • ich habe belebt
  • du hast belebt
  • er/sie/es hat belebt
  • wir haben belebt
  • ihr habt belebt
  • sie haben belebt

Voltooid verleden tijd

  • ik had bezield
  • jij had bezield
  • hij/zij/het had bezield
  • wij hadden bezield
  • jullie hadden bezield
  • zij hadden bezield

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte belebt
  • du hattest belebt
  • er/sie/es hatte belebt
  • wir hatten belebt
  • ihr hattet belebt
  • sie hatten belebt

Toekomende tijd I

  • ik zal bezielen
  • jij zult bezielen
  • hij/zij/het zal bezielen
  • wij zullen bezielen
  • jullie zullen bezielen
  • zij zullen bezielen

Futur I Indikativ

  • ich werde beleben
  • du wirst beleben
  • er/sie/es wird beleben
  • wir werden beleben
  • ihr werdet beleben
  • sie werden beleben

Toekomende tijd II

  • ik zal bezield hebben
  • jij zult bezield hebben
  • hij/zij/het zal bezield hebben
  • wij zullen bezield hebben
  • jullie zullen bezield hebben
  • zij zullen bezield hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde belebt haben
  • du wirst belebt haben
  • er/sie/es wird belebt haben
  • wir werden belebt haben
  • ihr werdet belebt haben
  • sie werden belebt haben

Conditionalis I

  • ik zou bezielen
  • jij zou bezielen
  • hij/zij/het zou bezielen
  • wij zouden bezielen
  • jullie zouden bezielen
  • zij zouden bezielen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde beleben
  • du würdest beleben
  • er/sie/es würde beleben
  • wir würden beleben
  • ihr würdet beleben
  • sie würden beleben

Conditionalis II

  • ik zou hebben bezield
  • jij zou hebben bezield
  • hij/zij/het zou hebben bezield
  • wij zouden hebben bezield
  • jullie zouden hebben bezield
  • zij zouden hebben bezield

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde belebt haben
  • du würdest belebt haben
  • er/sie/es würde belebt haben
  • wir würden belebt haben
  • ihr würdet belebt haben
  • sie würden belebt haben

Imperatief

  • jij beziel
  • jullie bezielt

Imperativ

  • du beleb(e)
  • ihr belebt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bezielen