Vervoeging van bezielen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beziel
  • jij bezielt
  • hij/zij/het bezielt
  • wij bezielen
  • jullie bezielen
  • zij bezielen

Présent

  • j'inspire
  • tu inspires
  • il/elle inspire
  • nous inspirons
  • vous inspirez
  • ils/elles inspirent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bezielde
  • jij bezielde
  • hij/zij/het bezielde
  • wij bezielden
  • jullie bezielden
  • zij bezielden

Indicatif imparfait

  • j'inspirais
  • tu inspirais
  • il/elle inspirait
  • nous inspirions
  • vous inspiriez
  • ils/elles inspiraient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bezield
  • jij hebt bezield
  • hij/zij/het heeft bezield
  • wij hebben bezield
  • jullie hebben bezield
  • zij hebben bezield

Indicatif passé composé

  • j'ai inspiré
  • tu as inspiré
  • il/elle a inspiré
  • nous avons inspiré
  • vous avez inspiré
  • ils/elles ont inspiré

Voltooid verleden tijd

  • ik had bezield
  • jij had bezield
  • hij/zij/het had bezield
  • wij hadden bezield
  • jullie hadden bezield
  • zij hadden bezield

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais inspiré
  • tu avais inspiré
  • il/elle avait inspiré
  • nous avions inspiré
  • vous aviez inspiré
  • ils/elles avaient inspiré

Toekomende tijd I

  • ik zal bezielen
  • jij zult bezielen
  • hij/zij/het zal bezielen
  • wij zullen bezielen
  • jullie zullen bezielen
  • zij zullen bezielen

Indicatif futur

  • j'inspirerai
  • tu inspireras
  • il/elle inspirera
  • nous inspirerons
  • vous inspirerez
  • ils/elles inspireront

Toekomende tijd II

  • ik zal bezield hebben
  • jij zult bezield hebben
  • hij/zij/het zal bezield hebben
  • wij zullen bezield hebben
  • jullie zullen bezield hebben
  • zij zullen bezield hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai inspiré
  • tu auras inspiré
  • il/elle aura inspiré
  • nous aurons inspiré
  • vous aurez inspiré
  • ils/elles auront inspiré

Conditionalis I

  • ik zou bezielen
  • jij zou bezielen
  • hij/zij/het zou bezielen
  • wij zouden bezielen
  • jullie zouden bezielen
  • zij zouden bezielen

Conditionnel présent

  • j'inspirerais
  • tu inspirerais
  • il/elle inspirerait
  • nous inspirerions
  • vous inspireriez
  • ils/elles inspireraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben bezield
  • jij zou hebben bezield
  • hij/zij/het zou hebben bezield
  • wij zouden hebben bezield
  • jullie zouden hebben bezield
  • zij zouden hebben bezield

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais inspiré
  • tu aurais inspiré
  • il/elle aurait inspiré
  • nous aurions inspiré
  • vous auriez inspiré
  • ils/elles auraient inspiré

Imperatief

  • jij beziel
  • jullie bezielt

Impératif

  • tu inspire
  • vous inspirez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bezielen