Vervoeging van bijdragen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik draag bij
  • jij draagt bij
  • hij/zij/het draagt bij
  • wij dragen bij
  • jullie dragen bij
  • zij dragen bij

Präsens Indikativ

  • ich akzeleriere
  • du akzelerierst
  • er/sie/es akzeleriert
  • wir akzelerieren
  • ihr akzeleriert
  • sie akzelerieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik droeg bij
  • jij droeg bij
  • hij/zij/het droeg bij
  • wij droegen bij
  • jullie droegen bij
  • zij droegen bij

Präteritum Indikativ

  • ich akzelerierte
  • du akzeleriertest
  • er/sie/es akzelerierte
  • wir akzelerierten
  • ihr akzeleriertet
  • sie akzelerierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bijgedragen
  • jij hebt bijgedragen
  • hij/zij/het heeft bijgedragen
  • wij hebben bijgedragen
  • jullie hebben bijgedragen
  • zij hebben bijgedragen

Perfekt Indikativ

  • ich habe akzeleriert
  • du hast akzeleriert
  • er/sie/es hat akzeleriert
  • wir haben akzeleriert
  • ihr habt akzeleriert
  • sie haben akzeleriert

Voltooid verleden tijd

  • ik had bijgedragen
  • jij had bijgedragen
  • hij/zij/het had bijgedragen
  • wij hadden bijgedragen
  • jullie hadden bijgedragen
  • zij hadden bijgedragen

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte akzeleriert
  • du hattest akzeleriert
  • er/sie/es hatte akzeleriert
  • wir hatten akzeleriert
  • ihr hattet akzeleriert
  • sie hatten akzeleriert

Toekomende tijd I

  • ik zal bijdragen
  • jij zult bijdragen
  • hij/zij/het zal bijdragen
  • wij zullen bijdragen
  • jullie zullen bijdragen
  • zij zullen bijdragen

Futur I Indikativ

  • ich werde akzelerieren
  • du wirst akzelerieren
  • er/sie/es wird akzelerieren
  • wir werden akzelerieren
  • ihr werdet akzelerieren
  • sie werden akzelerieren

Toekomende tijd II

  • ik zal bijgedragen hebben
  • jij zult bijgedragen hebben
  • hij/zij/het zal bijgedragen hebben
  • wij zullen bijgedragen hebben
  • jullie zullen bijgedragen hebben
  • zij zullen bijgedragen hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde akzeleriert haben
  • du wirst akzeleriert haben
  • er/sie/es wird akzeleriert haben
  • wir werden akzeleriert haben
  • ihr werdet akzeleriert haben
  • sie werden akzeleriert haben

Conditionalis I

  • ik zou bijdragen
  • jij zou bijdragen
  • hij/zij/het zou bijdragen
  • wij zouden bijdragen
  • jullie zouden bijdragen
  • zij zouden bijdragen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde akzelerieren
  • du würdest akzelerieren
  • er/sie/es würde akzelerieren
  • wir würden akzelerieren
  • ihr würdet akzelerieren
  • sie würden akzelerieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben bijgedragen
  • jij zou hebben bijgedragen
  • hij/zij/het zou hebben bijgedragen
  • wij zouden hebben bijgedragen
  • jullie zouden hebben bijgedragen
  • zij zouden hebben bijgedragen

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde akzeleriert haben
  • du würdest akzeleriert haben
  • er/sie/es würde akzeleriert haben
  • wir würden akzeleriert haben
  • ihr würdet akzeleriert haben
  • sie würden akzeleriert haben

Imperatief

  • jij draag bij
  • jullie draagt bij

Imperativ

  • du akzeleriere
  • ihr akzeleriert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van bijdragen