Vervoeging van bijstaan
Onbepaalde wijs (infinitief): bijstaan
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sta bij
- jij staat bij
- hij/zij/het staat bij
- wij staan bij
- jullie staan bij
- zij staan bij
Präsens Indikativ
- ich springe bei
- du springst bei
- er/sie/es springt bei
- wir springen bei
- ihr springt bei
- sie springen bei
Onvoltooid verleden tijd
- ik stond bij
- jij stond bij
- hij/zij/het stond bij
- wij stonden bij
- jullie stonden bij
- zij stonden bij
Präteritum Indikativ
- ich sprang bei
- du sprangst bei
- er/sie/es sprang bei
- wir sprangen bei
- ihr sprangt bei
- sie sprangen bei
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb bijgestaan
- jij hebt bijgestaan
- hij/zij/het heeft bijgestaan
- wij hebben bijgestaan
- jullie hebben bijgestaan
- zij hebben bijgestaan
Perfekt Indikativ
- ich bin beigesprungen
- du bist beigesprungen
- er/sie/es ist beigesprungen
- wir sind beigesprungen
- ihr seid beigesprungen
- sie sind beigesprungen
Voltooid verleden tijd
- ik had bijgestaan
- jij had bijgestaan
- hij/zij/het had bijgestaan
- wij hadden bijgestaan
- jullie hadden bijgestaan
- zij hadden bijgestaan
Plusquamperfekt Indikativ
- ich war beigesprungen
- du warst beigesprungen
- er/sie/es war beigesprungen
- wir waren beigesprungen
- ihr wart beigesprungen
- sie waren beigesprungen
Toekomende tijd I
- ik zal bijstaan
- jij zult bijstaan
- hij/zij/het zal bijstaan
- wij zullen bijstaan
- jullie zullen bijstaan
- zij zullen bijstaan
Futur I Indikativ
- ich werde beispringen
- du wirst beispringen
- er/sie/es wird beispringen
- wir werden beispringen
- ihr werdet beispringen
- sie werden beispringen
Toekomende tijd II
- ik zal bijgestaan hebben
- jij zult bijgestaan hebben
- hij/zij/het zal bijgestaan hebben
- wij zullen bijgestaan hebben
- jullie zullen bijgestaan hebben
- zij zullen bijgestaan hebben
Futur II Indikativ
- ich werde beigesprungen sein
- du wirst beigesprungen sein
- er/sie/es wird beigesprungen sein
- wir werden beigesprungen sein
- ihr werdet beigesprungen sein
- sie werden beigesprungen sein
Conditionalis I
- ik zou bijstaan
- jij zou bijstaan
- hij/zij/het zou bijstaan
- wij zouden bijstaan
- jullie zouden bijstaan
- zij zouden bijstaan
Futur I Konjunktiv II
- ich würde beispringen
- du würdest beispringen
- er/sie/es würde beispringen
- wir würden beispringen
- ihr würdet beispringen
- sie würden beispringen
Conditionalis II
- ik zou hebben bijgestaan
- jij zou hebben bijgestaan
- hij/zij/het zou hebben bijgestaan
- wij zouden hebben bijgestaan
- jullie zouden hebben bijgestaan
- zij zouden hebben bijgestaan
Futur II Konjunktiv II
- ich würde beigesprungen sein
- du würdest beigesprungen sein
- er/sie/es würde beigesprungen sein
- wir würden beigesprungen sein
- ihr würdet beigesprungen sein
- sie würden beigesprungen sein
Imperatief
- jij sta bij
- jullie staat bij
Imperativ
- du spring(e) bei
- ihr springt bei