Vervoeging van binnenkrijgen

Onbepaalde wijs (infinitief): binnenkrijgen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik krijg binnen
  • jij krijgt binnen
  • hij/zij/het krijgt binnen
  • wij krijgen binnen
  • jullie krijgen binnen
  • zij krijgen binnen

Present

  • I have
  • you have
  • he/she/it has
  • we have
  • you have
  • they have

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kreeg binnen
  • jij kreeg binnen
  • hij/zij/het kreeg binnen
  • wij kregen binnen
  • jullie kregen binnen
  • zij kregen binnen

Simple past

  • I had
  • you had
  • he/she/it had
  • we had
  • you had
  • they had

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb binnengekregen
  • jij hebt binnengekregen
  • hij/zij/het heeft binnengekregen
  • wij hebben binnengekregen
  • jullie hebben binnengekregen
  • zij hebben binnengekregen

Present perfect

  • I have had
  • you have had
  • he/she/it has had
  • we have had
  • you have had
  • they have had

Voltooid verleden tijd

  • ik had binnengekregen
  • jij had binnengekregen
  • hij/zij/het had binnengekregen
  • wij hadden binnengekregen
  • jullie hadden binnengekregen
  • zij hadden binnengekregen

Past perfect

  • I had had
  • you had had
  • he/she/it had had
  • we had had
  • you had had
  • they had had

Toekomende tijd I

  • ik zal binnenkrijgen
  • jij zult binnenkrijgen
  • hij/zij/het zal binnenkrijgen
  • wij zullen binnenkrijgen
  • jullie zullen binnenkrijgen
  • zij zullen binnenkrijgen

Future

  • I will have
  • you will have
  • he/she/it will have
  • we will have
  • you will have
  • they will have

Toekomende tijd II

  • ik zal binnengekregen hebben
  • jij zult binnengekregen hebben
  • hij/zij/het zal binnengekregen hebben
  • wij zullen binnengekregen hebben
  • jullie zullen binnengekregen hebben
  • zij zullen binnengekregen hebben

Future perfect

  • I will have had
  • you will have had
  • he/she/it will have had
  • we will have had
  • you will have had
  • they will have had

Conditionalis I

  • ik zou binnenkrijgen
  • jij zou binnenkrijgen
  • hij/zij/het zou binnenkrijgen
  • wij zouden binnenkrijgen
  • jullie zouden binnenkrijgen
  • zij zouden binnenkrijgen

Conditional present

  • I would have
  • you would have
  • he/she/it would have
  • we would have
  • you would have
  • they would have

Conditionalis II

  • ik zou hebben binnengekregen
  • jij zou hebben binnengekregen
  • hij/zij/het zou hebben binnengekregen
  • wij zouden hebben binnengekregen
  • jullie zouden hebben binnengekregen
  • zij zouden hebben binnengekregen

Conditional perfect

  • I would have had
  • you would have had
  • he/she/it would have had
  • we would have had
  • you would have had
  • they would have had

Imperatief

  • jij krijg binnen
  • jullie krijgt binnen

Imperative

  • you have
  • you have

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van binnenkrijgen