Vervoeging van blanch

Engels

Nederlands

Present

  • I blanch
  • you blanch
  • he/she/it blanches
  • we blanch
  • you blanch
  • they blanch

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bleek op
  • jij bleekt op
  • hij/zij/het bleekt op
  • wij bleken op
  • jullie bleken op
  • zij bleken op

Simple past

  • I blanched
  • you blanched
  • he/she/it blanched
  • we blanched
  • you blanched
  • they blanched

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bleekte op
  • jij bleekte op
  • hij/zij/het bleekte op
  • wij bleekten op
  • jullie bleekten op
  • zij bleekten op

Present perfect

  • I have blanched
  • you have blanched
  • he/she/it has blanched
  • we have blanched
  • you have blanched
  • they have blanched

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgebleekt
  • jij hebt opgebleekt
  • hij/zij/het heeft opgebleekt
  • wij hebben opgebleekt
  • jullie hebben opgebleekt
  • zij hebben opgebleekt

Past perfect

  • I had blanched
  • you had blanched
  • he/she/it had blanched
  • we had blanched
  • you had blanched
  • they had blanched

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgebleekt
  • jij had opgebleekt
  • hij/zij/het had opgebleekt
  • wij hadden opgebleekt
  • jullie hadden opgebleekt
  • zij hadden opgebleekt

Future

  • I will blanch
  • you will blanch
  • he/she/it will blanch
  • we will blanch
  • you will blanch
  • they will blanch

Toekomende tijd I

  • ik zal opbleken
  • jij zult opbleken
  • hij/zij/het zal opbleken
  • wij zullen opbleken
  • jullie zullen opbleken
  • zij zullen opbleken

Future perfect

  • I will have blanched
  • you will have blanched
  • he/she/it will have blanched
  • we will have blanched
  • you will have blanched
  • they will have blanched

Toekomende tijd II

  • ik zal opgebleekt hebben
  • jij zult opgebleekt hebben
  • hij/zij/het zal opgebleekt hebben
  • wij zullen opgebleekt hebben
  • jullie zullen opgebleekt hebben
  • zij zullen opgebleekt hebben

Conditional present

  • I would blanch
  • you would blanch
  • he/she/it would blanch
  • we would blanch
  • you would blanch
  • they would blanch

Conditionalis I

  • ik zou opbleken
  • jij zou opbleken
  • hij/zij/het zou opbleken
  • wij zouden opbleken
  • jullie zouden opbleken
  • zij zouden opbleken

Conditional perfect

  • I would have blanched
  • you would have blanched
  • he/she/it would have blanched
  • we would have blanched
  • you would have blanched
  • they would have blanched

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgebleekt
  • jij zou hebben opgebleekt
  • hij/zij/het zou hebben opgebleekt
  • wij zouden hebben opgebleekt
  • jullie zouden hebben opgebleekt
  • zij zouden hebben opgebleekt

Imperative

  • you blanch
  • you blanch

Imperatief

  • jij bleek op
  • jullie bleekt op

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van blanch