Vervoeging van braken

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik braak
  • jij braakt
  • hij/zij/het braakt
  • wij braken
  • jullie braken
  • zij braken

Indicativo presente

  • yo devuelvo
  • devuelves
  • él/ella devuelve
  • nosotros devolvemos
  • vosotros devolvéis
  • ellos/ellas devuelven

Onvoltooid verleden tijd

  • ik braakte
  • jij braakte
  • hij/zij/het braakte
  • wij braakten
  • jullie braakten
  • zij braakten

Indefinido

  • yo devolví
  • devolviste
  • él/ella devolvió
  • nosotros devolvimos
  • vosotros devolvisteis
  • ellos/ellas devolvieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gebraakt
  • jij hebt gebraakt
  • hij/zij/het heeft gebraakt
  • wij hebben gebraakt
  • jullie hebben gebraakt
  • zij hebben gebraakt

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he devuelto
  • has devuelto
  • él/ella ha devuelto
  • nosotros hemos devuelto
  • vosotros habéis devuelto
  • ellos/ellas han devuelto

Voltooid verleden tijd

  • ik had gebraakt
  • jij had gebraakt
  • hij/zij/het had gebraakt
  • wij hadden gebraakt
  • jullie hadden gebraakt
  • zij hadden gebraakt

Pluscuamperfecto

  • yo había devuelto
  • habías devuelto
  • él/ella había devuelto
  • nosotros habíamos devuelto
  • vosotros habíais devuelto
  • ellos/ellas habían devuelto

Toekomende tijd I

  • ik zal braken
  • jij zult braken
  • hij/zij/het zal braken
  • wij zullen braken
  • jullie zullen braken
  • zij zullen braken

Futuro I

  • yo devolveré
  • devolverás
  • él/ella devolverá
  • nosotros devolveremos
  • vosotros devolveréis
  • ellos/ellas devolverán

Toekomende tijd II

  • ik zal gebraakt hebben
  • jij zult gebraakt hebben
  • hij/zij/het zal gebraakt hebben
  • wij zullen gebraakt hebben
  • jullie zullen gebraakt hebben
  • zij zullen gebraakt hebben

Futuro perfecto

  • yo habré devuelto
  • habrás devuelto
  • él/ella habrá devuelto
  • nosotros habremos devuelto
  • vosotros habréis devuelto
  • ellos/ellas habrán devuelto

Conditionalis I

  • ik zou braken
  • jij zou braken
  • hij/zij/het zou braken
  • wij zouden braken
  • jullie zouden braken
  • zij zouden braken

Condicional

  • yo devolvería
  • devolverías
  • él/ella devolvería
  • nosotros devolveríamos
  • vosotros devolveríais
  • ellos/ellas devolverían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gebraakt
  • jij zou hebben gebraakt
  • hij/zij/het zou hebben gebraakt
  • wij zouden hebben gebraakt
  • jullie zouden hebben gebraakt
  • zij zouden hebben gebraakt

Condicional perfecto

  • yo habría devuelto
  • habrías devuelto
  • él/ella habría devuelto
  • nosotros habríamos devuelto
  • vosotros habríais devuelto
  • ellos/ellas habrían devuelto

Imperatief

  • jij braak
  • jullie braakt

Imperativo presente

  • devuelve
  • vosotros devolved

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van braken