Vervoeging van braken

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik braak
  • jij braakt
  • hij/zij/het braakt
  • wij braken
  • jullie braken
  • zij braken

Presente

  • io rigetto
  • tu rigetti
  • lui/lei/Lei rigetta
  • noi rigettiamo
  • voi/Voi rigettate
  • loro/Loro rigettano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik braakte
  • jij braakte
  • hij/zij/het braakte
  • wij braakten
  • jullie braakten
  • zij braakten

Imperfetto

  • io rigettavo
  • tu rigettavi
  • lui/lei/Lei rigettava
  • noi rigettavamo
  • voi/Voi rigettavate
  • loro/Loro rigettavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gebraakt
  • jij hebt gebraakt
  • hij/zij/het heeft gebraakt
  • wij hebben gebraakt
  • jullie hebben gebraakt
  • zij hebben gebraakt

Passato prossimo

  • io ho rigettato
  • tu hai rigettato
  • lui/lei/Lei ha rigettato
  • noi abbiamo rigettato
  • voi/Voi avete rigettato
  • loro/Loro hanno rigettato

Voltooid verleden tijd

  • ik had gebraakt
  • jij had gebraakt
  • hij/zij/het had gebraakt
  • wij hadden gebraakt
  • jullie hadden gebraakt
  • zij hadden gebraakt

Trapassato prossimo

  • io avevo rigettato
  • tu avevi rigettato
  • lui/lei/Lei aveva rigettato
  • noi avevamo rigettato
  • voi/Voi avevate rigettato
  • loro/Loro avevano rigettato

Toekomende tijd I

  • ik zal braken
  • jij zult braken
  • hij/zij/het zal braken
  • wij zullen braken
  • jullie zullen braken
  • zij zullen braken

Futuro semplice

  • io rigetterò
  • tu rigetterai
  • lui/lei/Lei rigetterà
  • noi rigetteremo
  • voi/Voi rigetterete
  • loro/Loro rigetteranno

Toekomende tijd II

  • ik zal gebraakt hebben
  • jij zult gebraakt hebben
  • hij/zij/het zal gebraakt hebben
  • wij zullen gebraakt hebben
  • jullie zullen gebraakt hebben
  • zij zullen gebraakt hebben

Futuro anteriore

  • io avrò rigettato
  • tu avrai rigettato
  • lui/lei/Lei avrà rigettato
  • noi avremo rigettato
  • voi/Voi avrete rigettato
  • loro/Loro avranno rigettato

Conditionalis I

  • ik zou braken
  • jij zou braken
  • hij/zij/het zou braken
  • wij zouden braken
  • jullie zouden braken
  • zij zouden braken

Condizionale presente

  • io rigetterei
  • tu rigetteresti
  • lui/lei/Lei rigetterebbe
  • noi rigetteremmo
  • voi/Voi rigettereste
  • loro/Loro rigetterebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben gebraakt
  • jij zou hebben gebraakt
  • hij/zij/het zou hebben gebraakt
  • wij zouden hebben gebraakt
  • jullie zouden hebben gebraakt
  • zij zouden hebben gebraakt

Condizionale passato

  • io avrei rigettato
  • tu avresti rigettato
  • lui/lei/Lei avrebbe rigettato
  • noi avremmo rigettato
  • voi/Voi avreste rigettato
  • loro/Loro avrebbero rigettato

Imperatief

  • jij braak
  • jullie braakt

Imperativo

  • tu rigetta
  • voi/Voi rigettate

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van braken