Vervoeging van broach

Engels

Nederlands

Present

  • I broach
  • you broach
  • he/she/it broaches
  • we broach
  • you broach
  • they broach

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik sla aan
  • jij slaat aan
  • hij/zij/het slaat aan
  • wij slaan aan
  • jullie slaan aan
  • zij slaan aan

Simple past

  • I broached
  • you broached
  • he/she/it broached
  • we broached
  • you broached
  • they broached

Onvoltooid verleden tijd

  • ik sloeg aan
  • jij sloeg aan
  • hij/zij/het sloeg aan
  • wij sloegen aan
  • jullie sloegen aan
  • zij sloegen aan

Present perfect

  • I have broached
  • you have broached
  • he/she/it has broached
  • we have broached
  • you have broached
  • they have broached

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangeslagen
  • jij hebt aangeslagen
  • hij/zij/het heeft aangeslagen
  • wij hebben aangeslagen
  • jullie hebben aangeslagen
  • zij hebben aangeslagen

Past perfect

  • I had broached
  • you had broached
  • he/she/it had broached
  • we had broached
  • you had broached
  • they had broached

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangeslagen
  • jij had aangeslagen
  • hij/zij/het had aangeslagen
  • wij hadden aangeslagen
  • jullie hadden aangeslagen
  • zij hadden aangeslagen

Future

  • I will broach
  • you will broach
  • he/she/it will broach
  • we will broach
  • you will broach
  • they will broach

Toekomende tijd I

  • ik zal aanslaan
  • jij zult aanslaan
  • hij/zij/het zal aanslaan
  • wij zullen aanslaan
  • jullie zullen aanslaan
  • zij zullen aanslaan

Future perfect

  • I will have broached
  • you will have broached
  • he/she/it will have broached
  • we will have broached
  • you will have broached
  • they will have broached

Toekomende tijd II

  • ik zal aangeslagen hebben
  • jij zult aangeslagen hebben
  • hij/zij/het zal aangeslagen hebben
  • wij zullen aangeslagen hebben
  • jullie zullen aangeslagen hebben
  • zij zullen aangeslagen hebben

Conditional present

  • I would broach
  • you would broach
  • he/she/it would broach
  • we would broach
  • you would broach
  • they would broach

Conditionalis I

  • ik zou aanslaan
  • jij zou aanslaan
  • hij/zij/het zou aanslaan
  • wij zouden aanslaan
  • jullie zouden aanslaan
  • zij zouden aanslaan

Conditional perfect

  • I would have broached
  • you would have broached
  • he/she/it would have broached
  • we would have broached
  • you would have broached
  • they would have broached

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangeslagen
  • jij zou hebben aangeslagen
  • hij/zij/het zou hebben aangeslagen
  • wij zouden hebben aangeslagen
  • jullie zouden hebben aangeslagen
  • zij zouden hebben aangeslagen

Imperative

  • you broach
  • you broach

Imperatief

  • jij sla aan
  • jullie slaat aan

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van broach