Vervoeging van cake

Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it cakes
  • they cake

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het bakt vast
  • zij bakken vast

Simple past

  • he/she/it caked
  • they caked

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het bakte vast
  • zij bakten vast

Present perfect

  • he/she/it has caked
  • they have caked

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het is vastgebakken
  • zij zijn vastgebakken

Past perfect

  • he/she/it had caked
  • they had caked

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het was vastgebakken
  • zij waren vastgebakken

Future

  • he/she/it will cake
  • they will cake

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal vastbakken
  • zij zult vastbakken

Future perfect

  • he/she/it will have caked
  • they will have caked

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal vastgebakken zijn
  • zij zult vastgebakken zijn

Conditional present

  • he/she/it would cake
  • they would cake

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal vastbakken
  • zij zullen vastbakken

Conditional perfect

  • he/she/it would have caked
  • they would have caked

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal zijn vastgebakken
  • zij zullen zijn vastgebakken

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van cake