Vervoeging van calculate

Engels

Nederlands

Present

  • I calculate
  • you calculate
  • he/she/it calculates
  • we calculate
  • you calculate
  • they calculate

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik houd boek
  • jij houdt boek
  • hij/zij/het houdt boek
  • wij houden boek
  • jullie houden boek
  • zij houden boek

Simple past

  • I calculated
  • you calculated
  • he/she/it calculated
  • we calculated
  • you calculated
  • they calculated

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hield boek
  • jij hield boek
  • hij/zij/het hield boek
  • wij hielden boek
  • jullie hielden boek
  • zij hielden boek

Present perfect

  • I have calculated
  • you have calculated
  • he/she/it has calculated
  • we have calculated
  • you have calculated
  • they have calculated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb boekgehouden
  • jij hebt boekgehouden
  • hij/zij/het heeft boekgehouden
  • wij hebben boekgehouden
  • jullie hebben boekgehouden
  • zij hebben boekgehouden

Past perfect

  • I had calculated
  • you had calculated
  • he/she/it had calculated
  • we had calculated
  • you had calculated
  • they had calculated

Voltooid verleden tijd

  • ik had boekgehouden
  • jij had boekgehouden
  • hij/zij/het had boekgehouden
  • wij hadden boekgehouden
  • jullie hadden boekgehouden
  • zij hadden boekgehouden

Future

  • I will calculate
  • you will calculate
  • he/she/it will calculate
  • we will calculate
  • you will calculate
  • they will calculate

Toekomende tijd I

  • ik zal boekhouden
  • jij zult boekhouden
  • hij/zij/het zal boekhouden
  • wij zullen boekhouden
  • jullie zullen boekhouden
  • zij zullen boekhouden

Future perfect

  • I will have calculated
  • you will have calculated
  • he/she/it will have calculated
  • we will have calculated
  • you will have calculated
  • they will have calculated

Toekomende tijd II

  • ik zal boekgehouden hebben
  • jij zult boekgehouden hebben
  • hij/zij/het zal boekgehouden hebben
  • wij zullen boekgehouden hebben
  • jullie zullen boekgehouden hebben
  • zij zullen boekgehouden hebben

Conditional present

  • I would calculate
  • you would calculate
  • he/she/it would calculate
  • we would calculate
  • you would calculate
  • they would calculate

Conditionalis I

  • ik zou boekhouden
  • jij zou boekhouden
  • hij/zij/het zou boekhouden
  • wij zouden boekhouden
  • jullie zouden boekhouden
  • zij zouden boekhouden

Conditional perfect

  • I would have calculated
  • you would have calculated
  • he/she/it would have calculated
  • we would have calculated
  • you would have calculated
  • they would have calculated

Conditionalis II

  • ik zou hebben boekgehouden
  • jij zou hebben boekgehouden
  • hij/zij/het zou hebben boekgehouden
  • wij zouden hebben boekgehouden
  • jullie zouden hebben boekgehouden
  • zij zouden hebben boekgehouden

Imperative

  • you calculate
  • you calculate

Imperatief

  • jij houd boek
  • jullie houdt boek

Verwijzingen

Bekijk 14 definitie(s) van calculate