Vervoeging van cementeren

Onbepaalde wijs (infinitief): cementeren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik cementeer
  • jij cementeert
  • hij/zij/het cementeert
  • wij cementeren
  • jullie cementeren
  • zij cementeren

Present

  • I carbonize
  • you carbonize
  • he/she/it carbonizes
  • we carbonize
  • you carbonize
  • they carbonize

Onvoltooid verleden tijd

  • ik cementeerde
  • jij cementeerde
  • hij/zij/het cementeerde
  • wij cementeerden
  • jullie cementeerden
  • zij cementeerden

Simple past

  • I carbonized
  • you carbonized
  • he/she/it carbonized
  • we carbonized
  • you carbonized
  • they carbonized

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gecementeerd
  • jij hebt gecementeerd
  • hij/zij/het heeft gecementeerd
  • wij hebben gecementeerd
  • jullie hebben gecementeerd
  • zij hebben gecementeerd

Present perfect

  • I have carbonized
  • you have carbonized
  • he/she/it has carbonized
  • we have carbonized
  • you have carbonized
  • they have carbonized

Voltooid verleden tijd

  • ik had gecementeerd
  • jij had gecementeerd
  • hij/zij/het had gecementeerd
  • wij hadden gecementeerd
  • jullie hadden gecementeerd
  • zij hadden gecementeerd

Past perfect

  • I had carbonized
  • you had carbonized
  • he/she/it had carbonized
  • we had carbonized
  • you had carbonized
  • they had carbonized

Toekomende tijd I

  • ik zal cementeren
  • jij zult cementeren
  • hij/zij/het zal cementeren
  • wij zullen cementeren
  • jullie zullen cementeren
  • zij zullen cementeren

Future

  • I will carbonize
  • you will carbonize
  • he/she/it will carbonize
  • we will carbonize
  • you will carbonize
  • they will carbonize

Toekomende tijd II

  • ik zal gecementeerd hebben
  • jij zult gecementeerd hebben
  • hij/zij/het zal gecementeerd hebben
  • wij zullen gecementeerd hebben
  • jullie zullen gecementeerd hebben
  • zij zullen gecementeerd hebben

Future perfect

  • I will have carbonized
  • you will have carbonized
  • he/she/it will have carbonized
  • we will have carbonized
  • you will have carbonized
  • they will have carbonized

Conditionalis I

  • ik zou cementeren
  • jij zou cementeren
  • hij/zij/het zou cementeren
  • wij zouden cementeren
  • jullie zouden cementeren
  • zij zouden cementeren

Conditional present

  • I would carbonize
  • you would carbonize
  • he/she/it would carbonize
  • we would carbonize
  • you would carbonize
  • they would carbonize

Conditionalis II

  • ik zou hebben gecementeerd
  • jij zou hebben gecementeerd
  • hij/zij/het zou hebben gecementeerd
  • wij zouden hebben gecementeerd
  • jullie zouden hebben gecementeerd
  • zij zouden hebben gecementeerd

Conditional perfect

  • I would have carbonized
  • you would have carbonized
  • he/she/it would have carbonized
  • we would have carbonized
  • you would have carbonized
  • they would have carbonized

Imperatief

  • jij cementeer
  • jullie cementeert

Imperative

  • you carbonize
  • you carbonize

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van cementeren