Vervoeging van chargeren
Onbepaalde wijs (infinitief): chargeren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik chargeer
- jij chargeert
- hij/zij/het chargeert
- wij chargeren
- jullie chargeren
- zij chargeren
Indicativo presente
- yo abulto
- tú abultas
- él/ella abulta
- nosotros abultamos
- vosotros abultáis
- ellos/ellas abultan
Onvoltooid verleden tijd
- ik chargeerde
- jij chargeerde
- hij/zij/het chargeerde
- wij chargeerden
- jullie chargeerden
- zij chargeerden
Indefinido
- yo abulté
- tú abultaste
- él/ella abultó
- nosotros abultamos
- vosotros abultasteis
- ellos/ellas abultaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gechargeerd
- jij hebt gechargeerd
- hij/zij/het heeft gechargeerd
- wij hebben gechargeerd
- jullie hebben gechargeerd
- zij hebben gechargeerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he abultado
- tú has abultado
- él/ella ha abultado
- nosotros hemos abultado
- vosotros habéis abultado
- ellos/ellas han abultado
Voltooid verleden tijd
- ik had gechargeerd
- jij had gechargeerd
- hij/zij/het had gechargeerd
- wij hadden gechargeerd
- jullie hadden gechargeerd
- zij hadden gechargeerd
Pluscuamperfecto
- yo había abultado
- tú habías abultado
- él/ella había abultado
- nosotros habíamos abultado
- vosotros habíais abultado
- ellos/ellas habían abultado
Toekomende tijd I
- ik zal chargeren
- jij zult chargeren
- hij/zij/het zal chargeren
- wij zullen chargeren
- jullie zullen chargeren
- zij zullen chargeren
Futuro I
- yo abultaré
- tú abultarás
- él/ella abultará
- nosotros abultaremos
- vosotros abultaréis
- ellos/ellas abultarán
Toekomende tijd II
- ik zal gechargeerd hebben
- jij zult gechargeerd hebben
- hij/zij/het zal gechargeerd hebben
- wij zullen gechargeerd hebben
- jullie zullen gechargeerd hebben
- zij zullen gechargeerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré abultado
- tú habrás abultado
- él/ella habrá abultado
- nosotros habremos abultado
- vosotros habréis abultado
- ellos/ellas habrán abultado
Conditionalis I
- ik zou chargeren
- jij zou chargeren
- hij/zij/het zou chargeren
- wij zouden chargeren
- jullie zouden chargeren
- zij zouden chargeren
Condicional
- yo abultaría
- tú abultarías
- él/ella abultaría
- nosotros abultaríamos
- vosotros abultaríais
- ellos/ellas abultarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gechargeerd
- jij zou hebben gechargeerd
- hij/zij/het zou hebben gechargeerd
- wij zouden hebben gechargeerd
- jullie zouden hebben gechargeerd
- zij zouden hebben gechargeerd
Condicional perfecto
- yo habría abultado
- tú habrías abultado
- él/ella habría abultado
- nosotros habríamos abultado
- vosotros habríais abultado
- ellos/ellas habrían abultado
Imperatief
- jij chargeer
- jullie chargeert
Imperativo presente
- tú abulta
- vosotros abultad