Vervoeging van checken
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik check
- jij checkt
- hij/zij/het checkt
- wij checken
- jullie checken
- zij checken
Indicativo presente
- yo verifico
- tú verificas
- él/ella verifica
- nosotros verificamos
- vosotros verificáis
- ellos/ellas verifican
Onvoltooid verleden tijd
- ik checkte
- jij checkte
- hij/zij/het checkte
- wij checkten
- jullie checkten
- zij checkten
Indefinido
- yo verifiqué
- tú verificaste
- él/ella verificó
- nosotros verificamos
- vosotros verificasteis
- ellos/ellas verificaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gecheckt
- jij hebt gecheckt
- hij/zij/het heeft gecheckt
- wij hebben gecheckt
- jullie hebben gecheckt
- zij hebben gecheckt
Pretérito perfecto compuesto
- yo he verificado
- tú has verificado
- él/ella ha verificado
- nosotros hemos verificado
- vosotros habéis verificado
- ellos/ellas han verificado
Voltooid verleden tijd
- ik had gecheckt
- jij had gecheckt
- hij/zij/het had gecheckt
- wij hadden gecheckt
- jullie hadden gecheckt
- zij hadden gecheckt
Pluscuamperfecto
- yo había verificado
- tú habías verificado
- él/ella había verificado
- nosotros habíamos verificado
- vosotros habíais verificado
- ellos/ellas habían verificado
Toekomende tijd I
- ik zal checken
- jij zult checken
- hij/zij/het zal checken
- wij zullen checken
- jullie zullen checken
- zij zullen checken
Futuro I
- yo verificaré
- tú verificarás
- él/ella verificará
- nosotros verificaremos
- vosotros verificaréis
- ellos/ellas verificarán
Toekomende tijd II
- ik zal gecheckt hebben
- jij zult gecheckt hebben
- hij/zij/het zal gecheckt hebben
- wij zullen gecheckt hebben
- jullie zullen gecheckt hebben
- zij zullen gecheckt hebben
Futuro perfecto
- yo habré verificado
- tú habrás verificado
- él/ella habrá verificado
- nosotros habremos verificado
- vosotros habréis verificado
- ellos/ellas habrán verificado
Conditionalis I
- ik zou checken
- jij zou checken
- hij/zij/het zou checken
- wij zouden checken
- jullie zouden checken
- zij zouden checken
Condicional
- yo verificaría
- tú verificarías
- él/ella verificaría
- nosotros verificaríamos
- vosotros verificaríais
- ellos/ellas verificarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gecheckt
- jij zou hebben gecheckt
- hij/zij/het zou hebben gecheckt
- wij zouden hebben gecheckt
- jullie zouden hebben gecheckt
- zij zouden hebben gecheckt
Condicional perfecto
- yo habría verificado
- tú habrías verificado
- él/ella habría verificado
- nosotros habríamos verificado
- vosotros habríais verificado
- ellos/ellas habrían verificado
Imperatief
- jij check
- jullie checkt
Imperativo presente
- tú verifica
- vosotros verificad