Vervoeging van cicatrize
Onbepaalde wijs (infinitief): to cicatrize
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it cicatrizes
- they cicatrize
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het groeit toe
- zij groeien toe
Simple past
- he/she/it cicatrized
- they cicatrized
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het groeide toe
- zij groeiden toe
Present perfect
- he/she/it has cicatrized
- they have cicatrized
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het is toegegroeid
- zij zijn toegegroeid
Past perfect
- he/she/it had cicatrized
- they had cicatrized
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het was toegegroeid
- zij waren toegegroeid
Future
- he/she/it will cicatrize
- they will cicatrize
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal toegroeien
- zij zult toegroeien
Future perfect
- he/she/it will have cicatrized
- they will have cicatrized
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal toegegroeid zijn
- zij zult toegegroeid zijn
Conditional present
- he/she/it would cicatrize
- they would cicatrize
Conditionalis I
- hij/zij/het zal toegroeien
- zij zullen toegroeien
Conditional perfect
- he/she/it would have cicatrized
- they would have cicatrized
Conditionalis II
- hij/zij/het zal zijn toegegroeid
- zij zullen zijn toegegroeid