Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it clacks
  • they clack

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het rinkelt
  • zij rinkelen

Simple past

  • he/she/it clacked
  • they clacked

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het rinkelde
  • zij rinkelden

Present perfect

  • he/she/it has clacked
  • they have clacked

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gerinkeld
  • zij hebben gerinkeld

Past perfect

  • he/she/it had clacked
  • they had clacked

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gerinkeld
  • zij hadden gerinkeld

Future

  • he/she/it will clack
  • they will clack

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal rinkelen
  • zij zult rinkelen

Future perfect

  • he/she/it will have clacked
  • they will have clacked

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gerinkeld hebben
  • zij zult gerinkeld hebben

Conditional present

  • he/she/it would clack
  • they would clack

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal rinkelen
  • zij zullen rinkelen

Conditional perfect

  • he/she/it would have clacked
  • they would have clacked

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gerinkeld
  • zij zullen hebben gerinkeld

Verwijzingen

Bekijk 11 definitie(s) van clack