Vervoeging van compromise
Onbepaalde wijs (infinitief): to compromise
Engels
Nederlands
Present
- I compromise
- you compromise
- he/she/it compromises
- we compromise
- you compromise
- they compromise
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik blameer
- jij blameert
- hij/zij/het blameert
- wij blameren
- jullie blameren
- zij blameren
Simple past
- I compromised
- you compromised
- he/she/it compromised
- we compromised
- you compromised
- they compromised
Onvoltooid verleden tijd
- ik blameerde
- jij blameerde
- hij/zij/het blameerde
- wij blameerden
- jullie blameerden
- zij blameerden
Present perfect
- I have compromised
- you have compromised
- he/she/it has compromised
- we have compromised
- you have compromised
- they have compromised
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geblameerd
- jij hebt geblameerd
- hij/zij/het heeft geblameerd
- wij hebben geblameerd
- jullie hebben geblameerd
- zij hebben geblameerd
Past perfect
- I had compromised
- you had compromised
- he/she/it had compromised
- we had compromised
- you had compromised
- they had compromised
Voltooid verleden tijd
- ik had geblameerd
- jij had geblameerd
- hij/zij/het had geblameerd
- wij hadden geblameerd
- jullie hadden geblameerd
- zij hadden geblameerd
Future
- I will compromise
- you will compromise
- he/she/it will compromise
- we will compromise
- you will compromise
- they will compromise
Toekomende tijd I
- ik zal blameren
- jij zult blameren
- hij/zij/het zal blameren
- wij zullen blameren
- jullie zullen blameren
- zij zullen blameren
Future perfect
- I will have compromised
- you will have compromised
- he/she/it will have compromised
- we will have compromised
- you will have compromised
- they will have compromised
Toekomende tijd II
- ik zal geblameerd hebben
- jij zult geblameerd hebben
- hij/zij/het zal geblameerd hebben
- wij zullen geblameerd hebben
- jullie zullen geblameerd hebben
- zij zullen geblameerd hebben
Conditional present
- I would compromise
- you would compromise
- he/she/it would compromise
- we would compromise
- you would compromise
- they would compromise
Conditionalis I
- ik zou blameren
- jij zou blameren
- hij/zij/het zou blameren
- wij zouden blameren
- jullie zouden blameren
- zij zouden blameren
Conditional perfect
- I would have compromised
- you would have compromised
- he/she/it would have compromised
- we would have compromised
- you would have compromised
- they would have compromised
Conditionalis II
- ik zou hebben geblameerd
- jij zou hebben geblameerd
- hij/zij/het zou hebben geblameerd
- wij zouden hebben geblameerd
- jullie zouden hebben geblameerd
- zij zouden hebben geblameerd
Imperative
- you compromise
- you compromise
Imperatief
- jij blameer
- jullie blameert