Vervoeging van condescend

Onbepaalde wijs (infinitief): to condescend

Engels

Nederlands

Present

  • I condescend
  • you condescend
  • he/she/it condescends
  • we condescend
  • you condescend
  • they condescend

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ringeloor
  • jij ringeloort
  • hij/zij/het ringeloort
  • wij ringeloren
  • jullie ringeloren
  • zij ringeloren

Simple past

  • I condescended
  • you condescended
  • he/she/it condescended
  • we condescended
  • you condescended
  • they condescended

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ringeloorde
  • jij ringeloorde
  • hij/zij/het ringeloorde
  • wij ringeloorden
  • jullie ringeloorden
  • zij ringeloorden

Present perfect

  • I have condescended
  • you have condescended
  • he/she/it has condescended
  • we have condescended
  • you have condescended
  • they have condescended

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geringeloord
  • jij hebt geringeloord
  • hij/zij/het heeft geringeloord
  • wij hebben geringeloord
  • jullie hebben geringeloord
  • zij hebben geringeloord

Past perfect

  • I had condescended
  • you had condescended
  • he/she/it had condescended
  • we had condescended
  • you had condescended
  • they had condescended

Voltooid verleden tijd

  • ik had geringeloord
  • jij had geringeloord
  • hij/zij/het had geringeloord
  • wij hadden geringeloord
  • jullie hadden geringeloord
  • zij hadden geringeloord

Future

  • I will condescend
  • you will condescend
  • he/she/it will condescend
  • we will condescend
  • you will condescend
  • they will condescend

Toekomende tijd I

  • ik zal ringeloren
  • jij zult ringeloren
  • hij/zij/het zal ringeloren
  • wij zullen ringeloren
  • jullie zullen ringeloren
  • zij zullen ringeloren

Future perfect

  • I will have condescended
  • you will have condescended
  • he/she/it will have condescended
  • we will have condescended
  • you will have condescended
  • they will have condescended

Toekomende tijd II

  • ik zal geringeloord hebben
  • jij zult geringeloord hebben
  • hij/zij/het zal geringeloord hebben
  • wij zullen geringeloord hebben
  • jullie zullen geringeloord hebben
  • zij zullen geringeloord hebben

Conditional present

  • I would condescend
  • you would condescend
  • he/she/it would condescend
  • we would condescend
  • you would condescend
  • they would condescend

Conditionalis I

  • ik zou ringeloren
  • jij zou ringeloren
  • hij/zij/het zou ringeloren
  • wij zouden ringeloren
  • jullie zouden ringeloren
  • zij zouden ringeloren

Conditional perfect

  • I would have condescended
  • you would have condescended
  • he/she/it would have condescended
  • we would have condescended
  • you would have condescended
  • they would have condescended

Conditionalis II

  • ik zou hebben geringeloord
  • jij zou hebben geringeloord
  • hij/zij/het zou hebben geringeloord
  • wij zouden hebben geringeloord
  • jullie zouden hebben geringeloord
  • zij zouden hebben geringeloord

Imperative

  • you condescend
  • you condescend

Imperatief

  • jij ringeloor
  • jullie ringeloort

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van condescend