Vervoeging van confereren

Onbepaalde wijs (infinitief): confereren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik confereer
  • jij confereert
  • hij/zij/het confereert
  • wij confereren
  • jullie confereren
  • zij confereren

Present

  • I debate
  • you debate
  • he/she/it debates
  • we debate
  • you debate
  • they debate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik confereerde
  • jij confereerde
  • hij/zij/het confereerde
  • wij confereerden
  • jullie confereerden
  • zij confereerden

Simple past

  • I debated
  • you debated
  • he/she/it debated
  • we debated
  • you debated
  • they debated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geconfereerd
  • jij hebt geconfereerd
  • hij/zij/het heeft geconfereerd
  • wij hebben geconfereerd
  • jullie hebben geconfereerd
  • zij hebben geconfereerd

Present perfect

  • I have debated
  • you have debated
  • he/she/it has debated
  • we have debated
  • you have debated
  • they have debated

Voltooid verleden tijd

  • ik had geconfereerd
  • jij had geconfereerd
  • hij/zij/het had geconfereerd
  • wij hadden geconfereerd
  • jullie hadden geconfereerd
  • zij hadden geconfereerd

Past perfect

  • I had debated
  • you had debated
  • he/she/it had debated
  • we had debated
  • you had debated
  • they had debated

Toekomende tijd I

  • ik zal confereren
  • jij zult confereren
  • hij/zij/het zal confereren
  • wij zullen confereren
  • jullie zullen confereren
  • zij zullen confereren

Future

  • I will debate
  • you will debate
  • he/she/it will debate
  • we will debate
  • you will debate
  • they will debate

Toekomende tijd II

  • ik zal geconfereerd hebben
  • jij zult geconfereerd hebben
  • hij/zij/het zal geconfereerd hebben
  • wij zullen geconfereerd hebben
  • jullie zullen geconfereerd hebben
  • zij zullen geconfereerd hebben

Future perfect

  • I will have debated
  • you will have debated
  • he/she/it will have debated
  • we will have debated
  • you will have debated
  • they will have debated

Conditionalis I

  • ik zou confereren
  • jij zou confereren
  • hij/zij/het zou confereren
  • wij zouden confereren
  • jullie zouden confereren
  • zij zouden confereren

Conditional present

  • I would debate
  • you would debate
  • he/she/it would debate
  • we would debate
  • you would debate
  • they would debate

Conditionalis II

  • ik zou hebben geconfereerd
  • jij zou hebben geconfereerd
  • hij/zij/het zou hebben geconfereerd
  • wij zouden hebben geconfereerd
  • jullie zouden hebben geconfereerd
  • zij zouden hebben geconfereerd

Conditional perfect

  • I would have debated
  • you would have debated
  • he/she/it would have debated
  • we would have debated
  • you would have debated
  • they would have debated

Imperatief

  • jij confereer
  • jullie confereert

Imperative

  • you debate
  • you debate