Vervoeging van confirmeren
Onbepaalde wijs (infinitief): confirmeren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik confirmeer
- jij confirmeert
- hij/zij/het confirmeert
- wij confirmeren
- jullie confirmeren
- zij confirmeren
Present
- I affirm
- you affirm
- he/she/it affirms
- we affirm
- you affirm
- they affirm
Onvoltooid verleden tijd
- ik confirmeerde
- jij confirmeerde
- hij/zij/het confirmeerde
- wij confirmeerden
- jullie confirmeerden
- zij confirmeerden
Simple past
- I affirmed
- you affirmed
- he/she/it affirmed
- we affirmed
- you affirmed
- they affirmed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geconfirmeerd
- jij hebt geconfirmeerd
- hij/zij/het heeft geconfirmeerd
- wij hebben geconfirmeerd
- jullie hebben geconfirmeerd
- zij hebben geconfirmeerd
Present perfect
- I have affirmed
- you have affirmed
- he/she/it has affirmed
- we have affirmed
- you have affirmed
- they have affirmed
Voltooid verleden tijd
- ik had geconfirmeerd
- jij had geconfirmeerd
- hij/zij/het had geconfirmeerd
- wij hadden geconfirmeerd
- jullie hadden geconfirmeerd
- zij hadden geconfirmeerd
Past perfect
- I had affirmed
- you had affirmed
- he/she/it had affirmed
- we had affirmed
- you had affirmed
- they had affirmed
Toekomende tijd I
- ik zal confirmeren
- jij zult confirmeren
- hij/zij/het zal confirmeren
- wij zullen confirmeren
- jullie zullen confirmeren
- zij zullen confirmeren
Future
- I will affirm
- you will affirm
- he/she/it will affirm
- we will affirm
- you will affirm
- they will affirm
Toekomende tijd II
- ik zal geconfirmeerd hebben
- jij zult geconfirmeerd hebben
- hij/zij/het zal geconfirmeerd hebben
- wij zullen geconfirmeerd hebben
- jullie zullen geconfirmeerd hebben
- zij zullen geconfirmeerd hebben
Future perfect
- I will have affirmed
- you will have affirmed
- he/she/it will have affirmed
- we will have affirmed
- you will have affirmed
- they will have affirmed
Conditionalis I
- ik zou confirmeren
- jij zou confirmeren
- hij/zij/het zou confirmeren
- wij zouden confirmeren
- jullie zouden confirmeren
- zij zouden confirmeren
Conditional present
- I would affirm
- you would affirm
- he/she/it would affirm
- we would affirm
- you would affirm
- they would affirm
Conditionalis II
- ik zou hebben geconfirmeerd
- jij zou hebben geconfirmeerd
- hij/zij/het zou hebben geconfirmeerd
- wij zouden hebben geconfirmeerd
- jullie zouden hebben geconfirmeerd
- zij zouden hebben geconfirmeerd
Conditional perfect
- I would have affirmed
- you would have affirmed
- he/she/it would have affirmed
- we would have affirmed
- you would have affirmed
- they would have affirmed
Imperatief
- jij confirmeer
- jullie confirmeert
Imperative
- you affirm
- you affirm