Engels

Nederlands

Present

  • I connect
  • you connect
  • he/she/it connects
  • we connect
  • you connect
  • they connect

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik las
  • jij last
  • hij/zij/het last
  • wij lassen
  • jullie lassen
  • zij lassen

Simple past

  • I connected
  • you connected
  • he/she/it connected
  • we connected
  • you connected
  • they connected

Onvoltooid verleden tijd

  • ik laste
  • jij laste
  • hij/zij/het laste
  • wij lasten
  • jullie lasten
  • zij lasten

Present perfect

  • I have connected
  • you have connected
  • he/she/it has connected
  • we have connected
  • you have connected
  • they have connected

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gelast
  • jij hebt gelast
  • hij/zij/het heeft gelast
  • wij hebben gelast
  • jullie hebben gelast
  • zij hebben gelast

Past perfect

  • I had connected
  • you had connected
  • he/she/it had connected
  • we had connected
  • you had connected
  • they had connected

Voltooid verleden tijd

  • ik had gelast
  • jij had gelast
  • hij/zij/het had gelast
  • wij hadden gelast
  • jullie hadden gelast
  • zij hadden gelast

Future

  • I will connect
  • you will connect
  • he/she/it will connect
  • we will connect
  • you will connect
  • they will connect

Toekomende tijd I

  • ik zal lassen
  • jij zult lassen
  • hij/zij/het zal lassen
  • wij zullen lassen
  • jullie zullen lassen
  • zij zullen lassen

Future perfect

  • I will have connected
  • you will have connected
  • he/she/it will have connected
  • we will have connected
  • you will have connected
  • they will have connected

Toekomende tijd II

  • ik zal gelast hebben
  • jij zult gelast hebben
  • hij/zij/het zal gelast hebben
  • wij zullen gelast hebben
  • jullie zullen gelast hebben
  • zij zullen gelast hebben

Conditional present

  • I would connect
  • you would connect
  • he/she/it would connect
  • we would connect
  • you would connect
  • they would connect

Conditionalis I

  • ik zou lassen
  • jij zou lassen
  • hij/zij/het zou lassen
  • wij zouden lassen
  • jullie zouden lassen
  • zij zouden lassen

Conditional perfect

  • I would have connected
  • you would have connected
  • he/she/it would have connected
  • we would have connected
  • you would have connected
  • they would have connected

Conditionalis II

  • ik zou hebben gelast
  • jij zou hebben gelast
  • hij/zij/het zou hebben gelast
  • wij zouden hebben gelast
  • jullie zouden hebben gelast
  • zij zouden hebben gelast

Imperative

  • you connect
  • you connect

Imperatief

  • jij las
  • jullie last

Verwijzingen

Bekijk 19 definitie(s) van connect