Vervoeging van controleren
Onbepaalde wijs (infinitief): controleren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik controleer
- jij controleert
- hij/zij/het controleert
- wij controleren
- jullie controleren
- zij controleren
Présent
- je vérifie
- tu vérifies
- il/elle vérifie
- nous vérifions
- vous vérifiez
- ils/elles vérifient
Onvoltooid verleden tijd
- ik controleerde
- jij controleerde
- hij/zij/het controleerde
- wij controleerden
- jullie controleerden
- zij controleerden
Indicatif imparfait
- je vérifiais
- tu vérifiais
- il/elle vérifiait
- nous vérifiions
- vous vérifiiez
- ils/elles vérifiaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gecontroleerd
- jij hebt gecontroleerd
- hij/zij/het heeft gecontroleerd
- wij hebben gecontroleerd
- jullie hebben gecontroleerd
- zij hebben gecontroleerd
Indicatif passé composé
- j'ai vérifié
- tu as vérifié
- il/elle a vérifié
- nous avons vérifié
- vous avez vérifié
- ils/elles ont vérifié
Voltooid verleden tijd
- ik had gecontroleerd
- jij had gecontroleerd
- hij/zij/het had gecontroleerd
- wij hadden gecontroleerd
- jullie hadden gecontroleerd
- zij hadden gecontroleerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais vérifié
- tu avais vérifié
- il/elle avait vérifié
- nous avions vérifié
- vous aviez vérifié
- ils/elles avaient vérifié
Toekomende tijd I
- ik zal controleren
- jij zult controleren
- hij/zij/het zal controleren
- wij zullen controleren
- jullie zullen controleren
- zij zullen controleren
Indicatif futur
- je vérifierai
- tu vérifieras
- il/elle vérifiera
- nous vérifierons
- vous vérifierez
- ils/elles vérifieront
Toekomende tijd II
- ik zal gecontroleerd hebben
- jij zult gecontroleerd hebben
- hij/zij/het zal gecontroleerd hebben
- wij zullen gecontroleerd hebben
- jullie zullen gecontroleerd hebben
- zij zullen gecontroleerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai vérifié
- tu auras vérifié
- il/elle aura vérifié
- nous aurons vérifié
- vous aurez vérifié
- ils/elles auront vérifié
Conditionalis I
- ik zou controleren
- jij zou controleren
- hij/zij/het zou controleren
- wij zouden controleren
- jullie zouden controleren
- zij zouden controleren
Conditionnel présent
- je vérifierais
- tu vérifierais
- il/elle vérifierait
- nous vérifierions
- vous vérifieriez
- ils/elles vérifieraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gecontroleerd
- jij zou hebben gecontroleerd
- hij/zij/het zou hebben gecontroleerd
- wij zouden hebben gecontroleerd
- jullie zouden hebben gecontroleerd
- zij zouden hebben gecontroleerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais vérifié
- tu aurais vérifié
- il/elle aurait vérifié
- nous aurions vérifié
- vous auriez vérifié
- ils/elles auraient vérifié
Imperatief
- jij controleer
- jullie controleert
Impératif
- tu vérifie
- vous vérifiez