Vervoeging van count
Onbepaalde wijs (infinitief): to count
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it counts
- they count
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het vigeert
- zij vigeren
Simple past
- he/she/it counted
- they counted
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het vigeerde
- zij vigeerden
Present perfect
- he/she/it has counted
- they have counted
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gevigeerd
- zij hebben gevigeerd
Past perfect
- he/she/it had counted
- they had counted
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gevigeerd
- zij hadden gevigeerd
Future
- he/she/it will count
- they will count
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal vigeren
- zij zult vigeren
Future perfect
- he/she/it will have counted
- they will have counted
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gevigeerd hebben
- zij zult gevigeerd hebben
Conditional present
- he/she/it would count
- they would count
Conditionalis I
- hij/zij/het zal vigeren
- zij zullen vigeren
Conditional perfect
- he/she/it would have counted
- they would have counted
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gevigeerd
- zij zullen hebben gevigeerd