Vervoeging van credit

Engels

Nederlands

Present

  • I credit
  • you credit
  • he/she/it credits
  • we credit
  • you credit
  • they credit

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik boek bij
  • jij boekt bij
  • hij/zij/het boekt bij
  • wij boeken bij
  • jullie boeken bij
  • zij boeken bij

Simple past

  • I credited
  • you credited
  • he/she/it credited
  • we credited
  • you credited
  • they credited

Onvoltooid verleden tijd

  • ik boekte bij
  • jij boekte bij
  • hij/zij/het boekte bij
  • wij boekten bij
  • jullie boekten bij
  • zij boekten bij

Present perfect

  • I have credited
  • you have credited
  • he/she/it has credited
  • we have credited
  • you have credited
  • they have credited

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bijgeboekt
  • jij hebt bijgeboekt
  • hij/zij/het heeft bijgeboekt
  • wij hebben bijgeboekt
  • jullie hebben bijgeboekt
  • zij hebben bijgeboekt

Past perfect

  • I had credited
  • you had credited
  • he/she/it had credited
  • we had credited
  • you had credited
  • they had credited

Voltooid verleden tijd

  • ik had bijgeboekt
  • jij had bijgeboekt
  • hij/zij/het had bijgeboekt
  • wij hadden bijgeboekt
  • jullie hadden bijgeboekt
  • zij hadden bijgeboekt

Future

  • I will credit
  • you will credit
  • he/she/it will credit
  • we will credit
  • you will credit
  • they will credit

Toekomende tijd I

  • ik zal bijboeken
  • jij zult bijboeken
  • hij/zij/het zal bijboeken
  • wij zullen bijboeken
  • jullie zullen bijboeken
  • zij zullen bijboeken

Future perfect

  • I will have credited
  • you will have credited
  • he/she/it will have credited
  • we will have credited
  • you will have credited
  • they will have credited

Toekomende tijd II

  • ik zal bijgeboekt hebben
  • jij zult bijgeboekt hebben
  • hij/zij/het zal bijgeboekt hebben
  • wij zullen bijgeboekt hebben
  • jullie zullen bijgeboekt hebben
  • zij zullen bijgeboekt hebben

Conditional present

  • I would credit
  • you would credit
  • he/she/it would credit
  • we would credit
  • you would credit
  • they would credit

Conditionalis I

  • ik zou bijboeken
  • jij zou bijboeken
  • hij/zij/het zou bijboeken
  • wij zouden bijboeken
  • jullie zouden bijboeken
  • zij zouden bijboeken

Conditional perfect

  • I would have credited
  • you would have credited
  • he/she/it would have credited
  • we would have credited
  • you would have credited
  • they would have credited

Conditionalis II

  • ik zou hebben bijgeboekt
  • jij zou hebben bijgeboekt
  • hij/zij/het zou hebben bijgeboekt
  • wij zouden hebben bijgeboekt
  • jullie zouden hebben bijgeboekt
  • zij zouden hebben bijgeboekt

Imperative

  • you credit
  • you credit

Imperatief

  • jij boek bij
  • jullie boekt bij

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van credit