Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it crumples
  • they crumple

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het verkreukelt
  • zij verkreukelen

Simple past

  • he/she/it crumpled
  • they crumpled

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het verkreukelde
  • zij verkreukelden

Present perfect

  • he/she/it has crumpled
  • they have crumpled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft verkreukeld
  • zij hebben verkreukeld

Past perfect

  • he/she/it had crumpled
  • they had crumpled

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had verkreukeld
  • zij hadden verkreukeld

Future

  • he/she/it will crumple
  • they will crumple

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal verkreukelen
  • zij zult verkreukelen

Future perfect

  • he/she/it will have crumpled
  • they will have crumpled

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal verkreukeld hebben
  • zij zult verkreukeld hebben

Conditional present

  • he/she/it would crumple
  • they would crumple

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal verkreukelen
  • zij zullen verkreukelen

Conditional perfect

  • he/she/it would have crumpled
  • they would have crumpled

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben verkreukeld
  • zij zullen hebben verkreukeld

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van crumple