Vervoeging van date

Engels

Nederlands

Present

  • I date
  • you date
  • he/she/it dates
  • we date
  • you date
  • they date

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik dagteken
  • jij dagtekent
  • hij/zij/het dagtekent
  • wij dagtekenen
  • jullie dagtekenen
  • zij dagtekenen

Simple past

  • I dated
  • you dated
  • he/she/it dated
  • we dated
  • you dated
  • they dated

Onvoltooid verleden tijd

  • ik dagtekende
  • jij dagtekende
  • hij/zij/het dagtekende
  • wij dagtekenden
  • jullie dagtekenden
  • zij dagtekenden

Present perfect

  • I have dated
  • you have dated
  • he/she/it has dated
  • we have dated
  • you have dated
  • they have dated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedagtekend
  • jij hebt gedagtekend
  • hij/zij/het heeft gedagtekend
  • wij hebben gedagtekend
  • jullie hebben gedagtekend
  • zij hebben gedagtekend

Past perfect

  • I had dated
  • you had dated
  • he/she/it had dated
  • we had dated
  • you had dated
  • they had dated

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedagtekend
  • jij had gedagtekend
  • hij/zij/het had gedagtekend
  • wij hadden gedagtekend
  • jullie hadden gedagtekend
  • zij hadden gedagtekend

Future

  • I will date
  • you will date
  • he/she/it will date
  • we will date
  • you will date
  • they will date

Toekomende tijd I

  • ik zal dagtekenen
  • jij zult dagtekenen
  • hij/zij/het zal dagtekenen
  • wij zullen dagtekenen
  • jullie zullen dagtekenen
  • zij zullen dagtekenen

Future perfect

  • I will have dated
  • you will have dated
  • he/she/it will have dated
  • we will have dated
  • you will have dated
  • they will have dated

Toekomende tijd II

  • ik zal gedagtekend hebben
  • jij zult gedagtekend hebben
  • hij/zij/het zal gedagtekend hebben
  • wij zullen gedagtekend hebben
  • jullie zullen gedagtekend hebben
  • zij zullen gedagtekend hebben

Conditional present

  • I would date
  • you would date
  • he/she/it would date
  • we would date
  • you would date
  • they would date

Conditionalis I

  • ik zou dagtekenen
  • jij zou dagtekenen
  • hij/zij/het zou dagtekenen
  • wij zouden dagtekenen
  • jullie zouden dagtekenen
  • zij zouden dagtekenen

Conditional perfect

  • I would have dated
  • you would have dated
  • he/she/it would have dated
  • we would have dated
  • you would have dated
  • they would have dated

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedagtekend
  • jij zou hebben gedagtekend
  • hij/zij/het zou hebben gedagtekend
  • wij zouden hebben gedagtekend
  • jullie zouden hebben gedagtekend
  • zij zouden hebben gedagtekend

Imperative

  • you date
  • you date

Imperatief

  • jij dagteken
  • jullie dagtekent

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van date