Vervoeging van deal
Onbepaalde wijs (infinitief): to deal
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it deals
- they deal
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het kan toe
- zij kunnen toe
Simple past
- he/she/it dealt
- they dealt
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het kon toe
- zij konden toe
Present perfect
- he/she/it has dealt
- they have dealt
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft toegekund
- zij hebben toegekund
Past perfect
- he/she/it had dealt
- they had dealt
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had toegekund
- zij hadden toegekund
Future
- he/she/it will deal
- they will deal
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal toekunnen
- zij zult toekunnen
Future perfect
- he/she/it will have dealt
- they will have dealt
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal toegekund hebben
- zij zult toegekund hebben
Conditional present
- he/she/it would deal
- they would deal
Conditionalis I
- hij/zij/het zal toekunnen
- zij zullen toekunnen
Conditional perfect
- he/she/it would have dealt
- they would have dealt
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben toegekund
- zij zullen hebben toegekund