Vervoeging van debatteren

Onbepaalde wijs (infinitief): debatteren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik debatteer
  • jij debatteert
  • hij/zij/het debatteert
  • wij debatteren
  • jullie debatteren
  • zij debatteren

Präsens Indikativ

  • ich streite
  • du streitest
  • er/sie/es streitet
  • wir streiten
  • ihr streitet
  • sie streiten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik debatteerde
  • jij debatteerde
  • hij/zij/het debatteerde
  • wij debatteerden
  • jullie debatteerden
  • zij debatteerden

Präteritum Indikativ

  • ich stritt
  • du stritt(e)st
  • er/sie/es stritt
  • wir stritten
  • ihr strittet
  • sie stritten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedebatteerd
  • jij hebt gedebatteerd
  • hij/zij/het heeft gedebatteerd
  • wij hebben gedebatteerd
  • jullie hebben gedebatteerd
  • zij hebben gedebatteerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe gestritten
  • du hast gestritten
  • er/sie/es hat gestritten
  • wir haben gestritten
  • ihr habt gestritten
  • sie haben gestritten

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedebatteerd
  • jij had gedebatteerd
  • hij/zij/het had gedebatteerd
  • wij hadden gedebatteerd
  • jullie hadden gedebatteerd
  • zij hadden gedebatteerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte gestritten
  • du hattest gestritten
  • er/sie/es hatte gestritten
  • wir hatten gestritten
  • ihr hattet gestritten
  • sie hatten gestritten

Toekomende tijd I

  • ik zal debatteren
  • jij zult debatteren
  • hij/zij/het zal debatteren
  • wij zullen debatteren
  • jullie zullen debatteren
  • zij zullen debatteren

Futur I Indikativ

  • ich werde streiten
  • du wirst streiten
  • er/sie/es wird streiten
  • wir werden streiten
  • ihr werdet streiten
  • sie werden streiten

Toekomende tijd II

  • ik zal gedebatteerd hebben
  • jij zult gedebatteerd hebben
  • hij/zij/het zal gedebatteerd hebben
  • wij zullen gedebatteerd hebben
  • jullie zullen gedebatteerd hebben
  • zij zullen gedebatteerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde gestritten haben
  • du wirst gestritten haben
  • er/sie/es wird gestritten haben
  • wir werden gestritten haben
  • ihr werdet gestritten haben
  • sie werden gestritten haben

Conditionalis I

  • ik zou debatteren
  • jij zou debatteren
  • hij/zij/het zou debatteren
  • wij zouden debatteren
  • jullie zouden debatteren
  • zij zouden debatteren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde streiten
  • du würdest streiten
  • er/sie/es würde streiten
  • wir würden streiten
  • ihr würdet streiten
  • sie würden streiten

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedebatteerd
  • jij zou hebben gedebatteerd
  • hij/zij/het zou hebben gedebatteerd
  • wij zouden hebben gedebatteerd
  • jullie zouden hebben gedebatteerd
  • zij zouden hebben gedebatteerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde gestritten haben
  • du würdest gestritten haben
  • er/sie/es würde gestritten haben
  • wir würden gestritten haben
  • ihr würdet gestritten haben
  • sie würden gestritten haben

Imperatief

  • jij debatteer
  • jullie debatteert

Imperativ

  • du streit(e)
  • ihr streitet

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van debatteren