Vervoeging van decomprimeren

Onbepaalde wijs (infinitief): decomprimeren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik decomprimeer
  • jij decomprimeert
  • hij/zij/het decomprimeert
  • wij decomprimeren
  • jullie decomprimeren
  • zij decomprimeren

Present

  • I unbend
  • you unbend
  • he/she/it unbends
  • we unbend
  • you unbend
  • they unbend

Onvoltooid verleden tijd

  • ik decomprimeerde
  • jij decomprimeerde
  • hij/zij/het decomprimeerde
  • wij decomprimeerden
  • jullie decomprimeerden
  • zij decomprimeerden

Simple past

  • I unbent
  • you unbent
  • he/she/it unbent
  • we unbent
  • you unbent
  • they unbent

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedecomprimeerd
  • jij hebt gedecomprimeerd
  • hij/zij/het heeft gedecomprimeerd
  • wij hebben gedecomprimeerd
  • jullie hebben gedecomprimeerd
  • zij hebben gedecomprimeerd

Present perfect

  • I have unbent
  • you have unbent
  • he/she/it has unbent
  • we have unbent
  • you have unbent
  • they have unbent

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedecomprimeerd
  • jij had gedecomprimeerd
  • hij/zij/het had gedecomprimeerd
  • wij hadden gedecomprimeerd
  • jullie hadden gedecomprimeerd
  • zij hadden gedecomprimeerd

Past perfect

  • I had unbent
  • you had unbent
  • he/she/it had unbent
  • we had unbent
  • you had unbent
  • they had unbent

Toekomende tijd I

  • ik zal decomprimeren
  • jij zult decomprimeren
  • hij/zij/het zal decomprimeren
  • wij zullen decomprimeren
  • jullie zullen decomprimeren
  • zij zullen decomprimeren

Future

  • I will unbend
  • you will unbend
  • he/she/it will unbend
  • we will unbend
  • you will unbend
  • they will unbend

Toekomende tijd II

  • ik zal gedecomprimeerd hebben
  • jij zult gedecomprimeerd hebben
  • hij/zij/het zal gedecomprimeerd hebben
  • wij zullen gedecomprimeerd hebben
  • jullie zullen gedecomprimeerd hebben
  • zij zullen gedecomprimeerd hebben

Future perfect

  • I will have unbent
  • you will have unbent
  • he/she/it will have unbent
  • we will have unbent
  • you will have unbent
  • they will have unbent

Conditionalis I

  • ik zou decomprimeren
  • jij zou decomprimeren
  • hij/zij/het zou decomprimeren
  • wij zouden decomprimeren
  • jullie zouden decomprimeren
  • zij zouden decomprimeren

Conditional present

  • I would unbend
  • you would unbend
  • he/she/it would unbend
  • we would unbend
  • you would unbend
  • they would unbend

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedecomprimeerd
  • jij zou hebben gedecomprimeerd
  • hij/zij/het zou hebben gedecomprimeerd
  • wij zouden hebben gedecomprimeerd
  • jullie zouden hebben gedecomprimeerd
  • zij zouden hebben gedecomprimeerd

Conditional perfect

  • I would have unbent
  • you would have unbent
  • he/she/it would have unbent
  • we would have unbent
  • you would have unbent
  • they would have unbent

Imperatief

  • jij decomprimeer
  • jullie decomprimeert

Imperative

  • you unbend
  • you unbend