Vervoeging van deduceren
Onbepaalde wijs (infinitief): deduceren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik deduceer
- jij deduceert
- hij/zij/het deduceert
- wij deduceren
- jullie deduceren
- zij deduceren
Präsens Indikativ
- ich folg(e)re
- du folgerst
- er/sie/es folgert
- wir folgern
- ihr folgert
- sie folgern
Onvoltooid verleden tijd
- ik deduceerde
- jij deduceerde
- hij/zij/het deduceerde
- wij deduceerden
- jullie deduceerden
- zij deduceerden
Präteritum Indikativ
- ich folgerte
- du folgertest
- er/sie/es folgerte
- wir folgerten
- ihr folgertet
- sie folgerten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gededuceerd
- jij hebt gededuceerd
- hij/zij/het heeft gededuceerd
- wij hebben gededuceerd
- jullie hebben gededuceerd
- zij hebben gededuceerd
Perfekt Indikativ
- ich habe gefolgert
- du hast gefolgert
- er/sie/es hat gefolgert
- wir haben gefolgert
- ihr habt gefolgert
- sie haben gefolgert
Voltooid verleden tijd
- ik had gededuceerd
- jij had gededuceerd
- hij/zij/het had gededuceerd
- wij hadden gededuceerd
- jullie hadden gededuceerd
- zij hadden gededuceerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gefolgert
- du hattest gefolgert
- er/sie/es hatte gefolgert
- wir hatten gefolgert
- ihr hattet gefolgert
- sie hatten gefolgert
Toekomende tijd I
- ik zal deduceren
- jij zult deduceren
- hij/zij/het zal deduceren
- wij zullen deduceren
- jullie zullen deduceren
- zij zullen deduceren
Futur I Indikativ
- ich werde folgern
- du wirst folgern
- er/sie/es wird folgern
- wir werden folgern
- ihr werdet folgern
- sie werden folgern
Toekomende tijd II
- ik zal gededuceerd hebben
- jij zult gededuceerd hebben
- hij/zij/het zal gededuceerd hebben
- wij zullen gededuceerd hebben
- jullie zullen gededuceerd hebben
- zij zullen gededuceerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gefolgert haben
- du wirst gefolgert haben
- er/sie/es wird gefolgert haben
- wir werden gefolgert haben
- ihr werdet gefolgert haben
- sie werden gefolgert haben
Conditionalis I
- ik zou deduceren
- jij zou deduceren
- hij/zij/het zou deduceren
- wij zouden deduceren
- jullie zouden deduceren
- zij zouden deduceren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde folgern
- du würdest folgern
- er/sie/es würde folgern
- wir würden folgern
- ihr würdet folgern
- sie würden folgern
Conditionalis II
- ik zou hebben gededuceerd
- jij zou hebben gededuceerd
- hij/zij/het zou hebben gededuceerd
- wij zouden hebben gededuceerd
- jullie zouden hebben gededuceerd
- zij zouden hebben gededuceerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gefolgert haben
- du würdest gefolgert haben
- er/sie/es würde gefolgert haben
- wir würden gefolgert haben
- ihr würdet gefolgert haben
- sie würden gefolgert haben
Imperatief
- jij deduceer
- jullie deduceert
Imperativ
- du folg(e)re
- ihr folgert