Vervoeging van demand

Engels

Nederlands

Present

  • I demand
  • you demand
  • he/she/it demands
  • we demand
  • you demand
  • they demand

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik schrijf voor
  • jij schrijft voor
  • hij/zij/het schrijft voor
  • wij schrijven voor
  • jullie schrijven voor
  • zij schrijven voor

Simple past

  • I demanded
  • you demanded
  • he/she/it demanded
  • we demanded
  • you demanded
  • they demanded

Onvoltooid verleden tijd

  • ik schreef voor
  • jij schreef voor
  • hij/zij/het schreef voor
  • wij schreven voor
  • jullie schreven voor
  • zij schreven voor

Present perfect

  • I have demanded
  • you have demanded
  • he/she/it has demanded
  • we have demanded
  • you have demanded
  • they have demanded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb voorgeschreven
  • jij hebt voorgeschreven
  • hij/zij/het heeft voorgeschreven
  • wij hebben voorgeschreven
  • jullie hebben voorgeschreven
  • zij hebben voorgeschreven

Past perfect

  • I had demanded
  • you had demanded
  • he/she/it had demanded
  • we had demanded
  • you had demanded
  • they had demanded

Voltooid verleden tijd

  • ik had voorgeschreven
  • jij had voorgeschreven
  • hij/zij/het had voorgeschreven
  • wij hadden voorgeschreven
  • jullie hadden voorgeschreven
  • zij hadden voorgeschreven

Future

  • I will demand
  • you will demand
  • he/she/it will demand
  • we will demand
  • you will demand
  • they will demand

Toekomende tijd I

  • ik zal voorschrijven
  • jij zult voorschrijven
  • hij/zij/het zal voorschrijven
  • wij zullen voorschrijven
  • jullie zullen voorschrijven
  • zij zullen voorschrijven

Future perfect

  • I will have demanded
  • you will have demanded
  • he/she/it will have demanded
  • we will have demanded
  • you will have demanded
  • they will have demanded

Toekomende tijd II

  • ik zal voorgeschreven hebben
  • jij zult voorgeschreven hebben
  • hij/zij/het zal voorgeschreven hebben
  • wij zullen voorgeschreven hebben
  • jullie zullen voorgeschreven hebben
  • zij zullen voorgeschreven hebben

Conditional present

  • I would demand
  • you would demand
  • he/she/it would demand
  • we would demand
  • you would demand
  • they would demand

Conditionalis I

  • ik zou voorschrijven
  • jij zou voorschrijven
  • hij/zij/het zou voorschrijven
  • wij zouden voorschrijven
  • jullie zouden voorschrijven
  • zij zouden voorschrijven

Conditional perfect

  • I would have demanded
  • you would have demanded
  • he/she/it would have demanded
  • we would have demanded
  • you would have demanded
  • they would have demanded

Conditionalis II

  • ik zou hebben voorgeschreven
  • jij zou hebben voorgeschreven
  • hij/zij/het zou hebben voorgeschreven
  • wij zouden hebben voorgeschreven
  • jullie zouden hebben voorgeschreven
  • zij zouden hebben voorgeschreven

Imperative

  • you demand
  • you demand

Imperatief

  • jij schrijf voor
  • jullie schrijft voor

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van demand