Vervoeging van demoralize

Onbepaalde wijs (infinitief): to demoralize

Engels

Nederlands

Present

  • I demoralize
  • you demoralize
  • he/she/it demoralizes
  • we demoralize
  • you demoralize
  • they demoralize

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik donder neer
  • jij dondert neer
  • hij/zij/het dondert neer
  • wij donderen neer
  • jullie donderen neer
  • zij donderen neer

Simple past

  • I demoralized
  • you demoralized
  • he/she/it demoralized
  • we demoralized
  • you demoralized
  • they demoralized

Onvoltooid verleden tijd

  • ik donderde neer
  • jij donderde neer
  • hij/zij/het donderde neer
  • wij donderden neer
  • jullie donderden neer
  • zij donderden neer

Present perfect

  • I have demoralized
  • you have demoralized
  • he/she/it has demoralized
  • we have demoralized
  • you have demoralized
  • they have demoralized

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb neergedonderd
  • jij hebt neergedonderd
  • hij/zij/het heeft neergedonderd
  • wij hebben neergedonderd
  • jullie hebben neergedonderd
  • zij hebben neergedonderd

Past perfect

  • I had demoralized
  • you had demoralized
  • he/she/it had demoralized
  • we had demoralized
  • you had demoralized
  • they had demoralized

Voltooid verleden tijd

  • ik had neergedonderd
  • jij had neergedonderd
  • hij/zij/het had neergedonderd
  • wij hadden neergedonderd
  • jullie hadden neergedonderd
  • zij hadden neergedonderd

Future

  • I will demoralize
  • you will demoralize
  • he/she/it will demoralize
  • we will demoralize
  • you will demoralize
  • they will demoralize

Toekomende tijd I

  • ik zal neerdonderen
  • jij zult neerdonderen
  • hij/zij/het zal neerdonderen
  • wij zullen neerdonderen
  • jullie zullen neerdonderen
  • zij zullen neerdonderen

Future perfect

  • I will have demoralized
  • you will have demoralized
  • he/she/it will have demoralized
  • we will have demoralized
  • you will have demoralized
  • they will have demoralized

Toekomende tijd II

  • ik zal neergedonderd hebben
  • jij zult neergedonderd hebben
  • hij/zij/het zal neergedonderd hebben
  • wij zullen neergedonderd hebben
  • jullie zullen neergedonderd hebben
  • zij zullen neergedonderd hebben

Conditional present

  • I would demoralize
  • you would demoralize
  • he/she/it would demoralize
  • we would demoralize
  • you would demoralize
  • they would demoralize

Conditionalis I

  • ik zou neerdonderen
  • jij zou neerdonderen
  • hij/zij/het zou neerdonderen
  • wij zouden neerdonderen
  • jullie zouden neerdonderen
  • zij zouden neerdonderen

Conditional perfect

  • I would have demoralized
  • you would have demoralized
  • he/she/it would have demoralized
  • we would have demoralized
  • you would have demoralized
  • they would have demoralized

Conditionalis II

  • ik zou hebben neergedonderd
  • jij zou hebben neergedonderd
  • hij/zij/het zou hebben neergedonderd
  • wij zouden hebben neergedonderd
  • jullie zouden hebben neergedonderd
  • zij zouden hebben neergedonderd

Imperative

  • you demoralize
  • you demoralize

Imperatief

  • jij donder neer
  • jullie dondert neer

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van demoralize