Vervoeging van deputeren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik deputeer
  • jij deputeert
  • hij/zij/het deputeert
  • wij deputeren
  • jullie deputeren
  • zij deputeren

Present

  • I delegate
  • you delegate
  • he/she/it delegates
  • we delegate
  • you delegate
  • they delegate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik deputeerde
  • jij deputeerde
  • hij/zij/het deputeerde
  • wij deputeerden
  • jullie deputeerden
  • zij deputeerden

Simple past

  • I delegated
  • you delegated
  • he/she/it delegated
  • we delegated
  • you delegated
  • they delegated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedeputeerd
  • jij hebt gedeputeerd
  • hij/zij/het heeft gedeputeerd
  • wij hebben gedeputeerd
  • jullie hebben gedeputeerd
  • zij hebben gedeputeerd

Present perfect

  • I have delegated
  • you have delegated
  • he/she/it has delegated
  • we have delegated
  • you have delegated
  • they have delegated

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedeputeerd
  • jij had gedeputeerd
  • hij/zij/het had gedeputeerd
  • wij hadden gedeputeerd
  • jullie hadden gedeputeerd
  • zij hadden gedeputeerd

Past perfect

  • I had delegated
  • you had delegated
  • he/she/it had delegated
  • we had delegated
  • you had delegated
  • they had delegated

Toekomende tijd I

  • ik zal deputeren
  • jij zult deputeren
  • hij/zij/het zal deputeren
  • wij zullen deputeren
  • jullie zullen deputeren
  • zij zullen deputeren

Future

  • I will delegate
  • you will delegate
  • he/she/it will delegate
  • we will delegate
  • you will delegate
  • they will delegate

Toekomende tijd II

  • ik zal gedeputeerd hebben
  • jij zult gedeputeerd hebben
  • hij/zij/het zal gedeputeerd hebben
  • wij zullen gedeputeerd hebben
  • jullie zullen gedeputeerd hebben
  • zij zullen gedeputeerd hebben

Future perfect

  • I will have delegated
  • you will have delegated
  • he/she/it will have delegated
  • we will have delegated
  • you will have delegated
  • they will have delegated

Conditionalis I

  • ik zou deputeren
  • jij zou deputeren
  • hij/zij/het zou deputeren
  • wij zouden deputeren
  • jullie zouden deputeren
  • zij zouden deputeren

Conditional present

  • I would delegate
  • you would delegate
  • he/she/it would delegate
  • we would delegate
  • you would delegate
  • they would delegate

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedeputeerd
  • jij zou hebben gedeputeerd
  • hij/zij/het zou hebben gedeputeerd
  • wij zouden hebben gedeputeerd
  • jullie zouden hebben gedeputeerd
  • zij zouden hebben gedeputeerd

Conditional perfect

  • I would have delegated
  • you would have delegated
  • he/she/it would have delegated
  • we would have delegated
  • you would have delegated
  • they would have delegated

Imperatief

  • jij deputeer
  • jullie deputeert

Imperative

  • you delegate
  • you delegate

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van deputeren