Vervoeging van devalueren
Onbepaalde wijs (infinitief): devalueren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik devalueer
- jij devalueert
- hij/zij/het devalueert
- wij devalueren
- jullie devalueren
- zij devalueren
Indicativo presente
- yo deprecio
- tú deprecias
- él/ella deprecia
- nosotros depreciamos
- vosotros depreciáis
- ellos/ellas deprecian
Onvoltooid verleden tijd
- ik devalueerde
- jij devalueerde
- hij/zij/het devalueerde
- wij devalueerden
- jullie devalueerden
- zij devalueerden
Indefinido
- yo deprecié
- tú depreciaste
- él/ella depreció
- nosotros depreciamos
- vosotros depreciasteis
- ellos/ellas depreciaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedevalueerd
- jij hebt gedevalueerd
- hij/zij/het heeft gedevalueerd
- wij hebben gedevalueerd
- jullie hebben gedevalueerd
- zij hebben gedevalueerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he depreciado
- tú has depreciado
- él/ella ha depreciado
- nosotros hemos depreciado
- vosotros habéis depreciado
- ellos/ellas han depreciado
Voltooid verleden tijd
- ik had gedevalueerd
- jij had gedevalueerd
- hij/zij/het had gedevalueerd
- wij hadden gedevalueerd
- jullie hadden gedevalueerd
- zij hadden gedevalueerd
Pluscuamperfecto
- yo había depreciado
- tú habías depreciado
- él/ella había depreciado
- nosotros habíamos depreciado
- vosotros habíais depreciado
- ellos/ellas habían depreciado
Toekomende tijd I
- ik zal devalueren
- jij zult devalueren
- hij/zij/het zal devalueren
- wij zullen devalueren
- jullie zullen devalueren
- zij zullen devalueren
Futuro I
- yo depreciaré
- tú depreciarás
- él/ella depreciará
- nosotros depreciaremos
- vosotros depreciaréis
- ellos/ellas depreciarán
Toekomende tijd II
- ik zal gedevalueerd hebben
- jij zult gedevalueerd hebben
- hij/zij/het zal gedevalueerd hebben
- wij zullen gedevalueerd hebben
- jullie zullen gedevalueerd hebben
- zij zullen gedevalueerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré depreciado
- tú habrás depreciado
- él/ella habrá depreciado
- nosotros habremos depreciado
- vosotros habréis depreciado
- ellos/ellas habrán depreciado
Conditionalis I
- ik zou devalueren
- jij zou devalueren
- hij/zij/het zou devalueren
- wij zouden devalueren
- jullie zouden devalueren
- zij zouden devalueren
Condicional
- yo depreciaría
- tú depreciarías
- él/ella depreciaría
- nosotros depreciaríamos
- vosotros depreciaríais
- ellos/ellas depreciarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gedevalueerd
- jij zou hebben gedevalueerd
- hij/zij/het zou hebben gedevalueerd
- wij zouden hebben gedevalueerd
- jullie zouden hebben gedevalueerd
- zij zouden hebben gedevalueerd
Condicional perfecto
- yo habría depreciado
- tú habrías depreciado
- él/ella habría depreciado
- nosotros habríamos depreciado
- vosotros habríais depreciado
- ellos/ellas habrían depreciado
Imperatief
- jij devalueer
- jullie devalueert
Imperativo presente
- tú deprecia
- vosotros depreciad