Engels

Nederlands

Present

  • I devour
  • you devour
  • he/she/it devours
  • we devour
  • you devour
  • they devour

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik slok op
  • jij slokt op
  • hij/zij/het slokt op
  • wij slokken op
  • jullie slokken op
  • zij slokken op

Simple past

  • I devoured
  • you devoured
  • he/she/it devoured
  • we devoured
  • you devoured
  • they devoured

Onvoltooid verleden tijd

  • ik slokte op
  • jij slokte op
  • hij/zij/het slokte op
  • wij slokten op
  • jullie slokten op
  • zij slokten op

Present perfect

  • I have devoured
  • you have devoured
  • he/she/it has devoured
  • we have devoured
  • you have devoured
  • they have devoured

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgeslokt
  • jij hebt opgeslokt
  • hij/zij/het heeft opgeslokt
  • wij hebben opgeslokt
  • jullie hebben opgeslokt
  • zij hebben opgeslokt

Past perfect

  • I had devoured
  • you had devoured
  • he/she/it had devoured
  • we had devoured
  • you had devoured
  • they had devoured

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgeslokt
  • jij had opgeslokt
  • hij/zij/het had opgeslokt
  • wij hadden opgeslokt
  • jullie hadden opgeslokt
  • zij hadden opgeslokt

Future

  • I will devour
  • you will devour
  • he/she/it will devour
  • we will devour
  • you will devour
  • they will devour

Toekomende tijd I

  • ik zal opslokken
  • jij zult opslokken
  • hij/zij/het zal opslokken
  • wij zullen opslokken
  • jullie zullen opslokken
  • zij zullen opslokken

Future perfect

  • I will have devoured
  • you will have devoured
  • he/she/it will have devoured
  • we will have devoured
  • you will have devoured
  • they will have devoured

Toekomende tijd II

  • ik zal opgeslokt hebben
  • jij zult opgeslokt hebben
  • hij/zij/het zal opgeslokt hebben
  • wij zullen opgeslokt hebben
  • jullie zullen opgeslokt hebben
  • zij zullen opgeslokt hebben

Conditional present

  • I would devour
  • you would devour
  • he/she/it would devour
  • we would devour
  • you would devour
  • they would devour

Conditionalis I

  • ik zou opslokken
  • jij zou opslokken
  • hij/zij/het zou opslokken
  • wij zouden opslokken
  • jullie zouden opslokken
  • zij zouden opslokken

Conditional perfect

  • I would have devoured
  • you would have devoured
  • he/she/it would have devoured
  • we would have devoured
  • you would have devoured
  • they would have devoured

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgeslokt
  • jij zou hebben opgeslokt
  • hij/zij/het zou hebben opgeslokt
  • wij zouden hebben opgeslokt
  • jullie zouden hebben opgeslokt
  • zij zouden hebben opgeslokt

Imperative

  • you devour
  • you devour

Imperatief

  • jij slok op
  • jullie slokt op

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van devour