Engels

Nederlands

Present

  • I direct
  • you direct
  • he/she/it directs
  • we direct
  • you direct
  • they direct

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik men
  • jij ment
  • hij/zij/het ment
  • wij mennen
  • jullie mennen
  • zij mennen

Simple past

  • I directed
  • you directed
  • he/she/it directed
  • we directed
  • you directed
  • they directed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik mende
  • jij mende
  • hij/zij/het mende
  • wij menden
  • jullie menden
  • zij menden

Present perfect

  • I have directed
  • you have directed
  • he/she/it has directed
  • we have directed
  • you have directed
  • they have directed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gemend
  • jij hebt gemend
  • hij/zij/het heeft gemend
  • wij hebben gemend
  • jullie hebben gemend
  • zij hebben gemend

Past perfect

  • I had directed
  • you had directed
  • he/she/it had directed
  • we had directed
  • you had directed
  • they had directed

Voltooid verleden tijd

  • ik had gemend
  • jij had gemend
  • hij/zij/het had gemend
  • wij hadden gemend
  • jullie hadden gemend
  • zij hadden gemend

Future

  • I will direct
  • you will direct
  • he/she/it will direct
  • we will direct
  • you will direct
  • they will direct

Toekomende tijd I

  • ik zal mennen
  • jij zult mennen
  • hij/zij/het zal mennen
  • wij zullen mennen
  • jullie zullen mennen
  • zij zullen mennen

Future perfect

  • I will have directed
  • you will have directed
  • he/she/it will have directed
  • we will have directed
  • you will have directed
  • they will have directed

Toekomende tijd II

  • ik zal gemend hebben
  • jij zult gemend hebben
  • hij/zij/het zal gemend hebben
  • wij zullen gemend hebben
  • jullie zullen gemend hebben
  • zij zullen gemend hebben

Conditional present

  • I would direct
  • you would direct
  • he/she/it would direct
  • we would direct
  • you would direct
  • they would direct

Conditionalis I

  • ik zou mennen
  • jij zou mennen
  • hij/zij/het zou mennen
  • wij zouden mennen
  • jullie zouden mennen
  • zij zouden mennen

Conditional perfect

  • I would have directed
  • you would have directed
  • he/she/it would have directed
  • we would have directed
  • you would have directed
  • they would have directed

Conditionalis II

  • ik zou hebben gemend
  • jij zou hebben gemend
  • hij/zij/het zou hebben gemend
  • wij zouden hebben gemend
  • jullie zouden hebben gemend
  • zij zouden hebben gemend

Imperative

  • you direct
  • you direct

Imperatief

  • jij men
  • jullie ment

Verwijzingen

Bekijk 27 definitie(s) van direct