Vervoeging van disgust

Engels

Nederlands

Present

  • I disgust
  • you disgust
  • he/she/it disgusts
  • we disgust
  • you disgust
  • they disgust

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vervreemd
  • jij vervreemdt
  • hij/zij/het vervreemdt
  • wij vervreemden
  • jullie vervreemden
  • zij vervreemden

Simple past

  • I disgusted
  • you disgusted
  • he/she/it disgusted
  • we disgusted
  • you disgusted
  • they disgusted

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vervreemdde
  • jij vervreemdde
  • hij/zij/het vervreemdde
  • wij vervreemdden
  • jullie vervreemdden
  • zij vervreemdden

Present perfect

  • I have disgusted
  • you have disgusted
  • he/she/it has disgusted
  • we have disgusted
  • you have disgusted
  • they have disgusted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vervreemd
  • jij hebt vervreemd
  • hij/zij/het heeft vervreemd
  • wij hebben vervreemd
  • jullie hebben vervreemd
  • zij hebben vervreemd

Past perfect

  • I had disgusted
  • you had disgusted
  • he/she/it had disgusted
  • we had disgusted
  • you had disgusted
  • they had disgusted

Voltooid verleden tijd

  • ik had vervreemd
  • jij had vervreemd
  • hij/zij/het had vervreemd
  • wij hadden vervreemd
  • jullie hadden vervreemd
  • zij hadden vervreemd

Future

  • I will disgust
  • you will disgust
  • he/she/it will disgust
  • we will disgust
  • you will disgust
  • they will disgust

Toekomende tijd I

  • ik zal vervreemden
  • jij zult vervreemden
  • hij/zij/het zal vervreemden
  • wij zullen vervreemden
  • jullie zullen vervreemden
  • zij zullen vervreemden

Future perfect

  • I will have disgusted
  • you will have disgusted
  • he/she/it will have disgusted
  • we will have disgusted
  • you will have disgusted
  • they will have disgusted

Toekomende tijd II

  • ik zal vervreemd hebben
  • jij zult vervreemd hebben
  • hij/zij/het zal vervreemd hebben
  • wij zullen vervreemd hebben
  • jullie zullen vervreemd hebben
  • zij zullen vervreemd hebben

Conditional present

  • I would disgust
  • you would disgust
  • he/she/it would disgust
  • we would disgust
  • you would disgust
  • they would disgust

Conditionalis I

  • ik zou vervreemden
  • jij zou vervreemden
  • hij/zij/het zou vervreemden
  • wij zouden vervreemden
  • jullie zouden vervreemden
  • zij zouden vervreemden

Conditional perfect

  • I would have disgusted
  • you would have disgusted
  • he/she/it would have disgusted
  • we would have disgusted
  • you would have disgusted
  • they would have disgusted

Conditionalis II

  • ik zou hebben vervreemd
  • jij zou hebben vervreemd
  • hij/zij/het zou hebben vervreemd
  • wij zouden hebben vervreemd
  • jullie zouden hebben vervreemd
  • zij zouden hebben vervreemd

Imperative

  • you disgust
  • you disgust

Imperatief

  • jij vervreemd
  • jullie vervreemdt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van disgust