Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it disperses
  • they disperse

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het circuleert
  • zij circuleren

Simple past

  • he/she/it dispersed
  • they dispersed

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het circuleerde
  • zij circuleerden

Present perfect

  • he/she/it has dispersed
  • they have dispersed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gecirculeerd
  • zij hebben gecirculeerd

Past perfect

  • he/she/it had dispersed
  • they had dispersed

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gecirculeerd
  • zij hadden gecirculeerd

Future

  • he/she/it will disperse
  • they will disperse

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal circuleren
  • zij zult circuleren

Future perfect

  • he/she/it will have dispersed
  • they will have dispersed

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gecirculeerd hebben
  • zij zult gecirculeerd hebben

Conditional present

  • he/she/it would disperse
  • they would disperse

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal circuleren
  • zij zullen circuleren

Conditional perfect

  • he/she/it would have dispersed
  • they would have dispersed

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gecirculeerd
  • zij zullen hebben gecirculeerd

Verwijzingen

Bekijk 16 definitie(s) van disperse