Vervoeging van dolen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik dool
  • jij doolt
  • hij/zij/het doolt
  • wij dolen
  • jullie dolen
  • zij dolen

Präsens Indikativ

  • ich vagiere
  • du vagierst
  • er/sie/es vagiert
  • wir vagieren
  • ihr vagiert
  • sie vagieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik doolde
  • jij doolde
  • hij/zij/het doolde
  • wij doolden
  • jullie doolden
  • zij doolden

Präteritum Indikativ

  • ich vagierte
  • du vagiertest
  • er/sie/es vagierte
  • wir vagierten
  • ihr vagiertet
  • sie vagierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedoold
  • jij hebt gedoold
  • hij/zij/het heeft gedoold
  • wij hebben gedoold
  • jullie hebben gedoold
  • zij hebben gedoold

Perfekt Indikativ

  • ich habe vagiert
  • du hast vagiert
  • er/sie/es hat vagiert
  • wir haben vagiert
  • ihr habt vagiert
  • sie haben vagiert

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedoold
  • jij had gedoold
  • hij/zij/het had gedoold
  • wij hadden gedoold
  • jullie hadden gedoold
  • zij hadden gedoold

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte vagiert
  • du hattest vagiert
  • er/sie/es hatte vagiert
  • wir hatten vagiert
  • ihr hattet vagiert
  • sie hatten vagiert

Toekomende tijd I

  • ik zal dolen
  • jij zult dolen
  • hij/zij/het zal dolen
  • wij zullen dolen
  • jullie zullen dolen
  • zij zullen dolen

Futur I Indikativ

  • ich werde vagieren
  • du wirst vagieren
  • er/sie/es wird vagieren
  • wir werden vagieren
  • ihr werdet vagieren
  • sie werden vagieren

Toekomende tijd II

  • ik zal gedoold hebben
  • jij zult gedoold hebben
  • hij/zij/het zal gedoold hebben
  • wij zullen gedoold hebben
  • jullie zullen gedoold hebben
  • zij zullen gedoold hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde vagiert haben
  • du wirst vagiert haben
  • er/sie/es wird vagiert haben
  • wir werden vagiert haben
  • ihr werdet vagiert haben
  • sie werden vagiert haben

Conditionalis I

  • ik zou dolen
  • jij zou dolen
  • hij/zij/het zou dolen
  • wij zouden dolen
  • jullie zouden dolen
  • zij zouden dolen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde vagieren
  • du würdest vagieren
  • er/sie/es würde vagieren
  • wir würden vagieren
  • ihr würdet vagieren
  • sie würden vagieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedoold
  • jij zou hebben gedoold
  • hij/zij/het zou hebben gedoold
  • wij zouden hebben gedoold
  • jullie zouden hebben gedoold
  • zij zouden hebben gedoold

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde vagiert haben
  • du würdest vagiert haben
  • er/sie/es würde vagiert haben
  • wir würden vagiert haben
  • ihr würdet vagiert haben
  • sie würden vagiert haben

Imperatief

  • jij dool
  • jullie doolt

Imperativ

  • du vagiere
  • ihr vagiert

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van dolen