Vervoeging van dolen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dool
- jij doolt
- hij/zij/het doolt
- wij dolen
- jullie dolen
- zij dolen
Indicativo presente
- yo yerro
- tú yerras
- él/ella yerra
- nosotros erramos
- vosotros erráis
- ellos/ellas yerran
Onvoltooid verleden tijd
- ik doolde
- jij doolde
- hij/zij/het doolde
- wij doolden
- jullie doolden
- zij doolden
Indefinido
- yo erré
- tú erraste
- él/ella erró
- nosotros erramos
- vosotros errasteis
- ellos/ellas erraron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedoold
- jij hebt gedoold
- hij/zij/het heeft gedoold
- wij hebben gedoold
- jullie hebben gedoold
- zij hebben gedoold
Pretérito perfecto compuesto
- yo he errado
- tú has errado
- él/ella ha errado
- nosotros hemos errado
- vosotros habéis errado
- ellos/ellas han errado
Voltooid verleden tijd
- ik had gedoold
- jij had gedoold
- hij/zij/het had gedoold
- wij hadden gedoold
- jullie hadden gedoold
- zij hadden gedoold
Pluscuamperfecto
- yo había errado
- tú habías errado
- él/ella había errado
- nosotros habíamos errado
- vosotros habíais errado
- ellos/ellas habían errado
Toekomende tijd I
- ik zal dolen
- jij zult dolen
- hij/zij/het zal dolen
- wij zullen dolen
- jullie zullen dolen
- zij zullen dolen
Futuro I
- yo erraré
- tú errarás
- él/ella errará
- nosotros erraremos
- vosotros erraréis
- ellos/ellas errarán
Toekomende tijd II
- ik zal gedoold hebben
- jij zult gedoold hebben
- hij/zij/het zal gedoold hebben
- wij zullen gedoold hebben
- jullie zullen gedoold hebben
- zij zullen gedoold hebben
Futuro perfecto
- yo habré errado
- tú habrás errado
- él/ella habrá errado
- nosotros habremos errado
- vosotros habréis errado
- ellos/ellas habrán errado
Conditionalis I
- ik zou dolen
- jij zou dolen
- hij/zij/het zou dolen
- wij zouden dolen
- jullie zouden dolen
- zij zouden dolen
Condicional
- yo erraría
- tú errarías
- él/ella erraría
- nosotros erraríamos
- vosotros erraríais
- ellos/ellas errarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gedoold
- jij zou hebben gedoold
- hij/zij/het zou hebben gedoold
- wij zouden hebben gedoold
- jullie zouden hebben gedoold
- zij zouden hebben gedoold
Condicional perfecto
- yo habría errado
- tú habrías errado
- él/ella habría errado
- nosotros habríamos errado
- vosotros habríais errado
- ellos/ellas habrían errado
Imperatief
- jij dool
- jullie doolt
Imperativo presente
- tú yerra
- vosotros errad