Vervoeging van doorstaan
Onbepaalde wijs (infinitief): doorstaan
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik doorsta
- jij doorstaat
- hij/zij/het doorstaat
- wij doorstaan
- jullie doorstaan
- zij doorstaan
Präsens Indikativ
- ich erdulde
- du erduldest
- er/sie/es erduldet
- wir erdulden
- ihr erduldet
- sie erdulden
Onvoltooid verleden tijd
- ik doorstond
- jij doorstond
- hij/zij/het doorstond
- wij doorstonden
- jullie doorstonden
- zij doorstonden
Präteritum Indikativ
- ich erduldete
- du erduldetest
- er/sie/es erduldete
- wir erduldeten
- ihr erduldetet
- sie erduldeten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb doorstaan
- jij hebt doorstaan
- hij/zij/het heeft doorstaan
- wij hebben doorstaan
- jullie hebben doorstaan
- zij hebben doorstaan
Perfekt Indikativ
- ich habe erduldet
- du hast erduldet
- er/sie/es hat erduldet
- wir haben erduldet
- ihr habt erduldet
- sie haben erduldet
Voltooid verleden tijd
- ik had doorstaan
- jij had doorstaan
- hij/zij/het had doorstaan
- wij hadden doorstaan
- jullie hadden doorstaan
- zij hadden doorstaan
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte erduldet
- du hattest erduldet
- er/sie/es hatte erduldet
- wir hatten erduldet
- ihr hattet erduldet
- sie hatten erduldet
Toekomende tijd I
- ik zal doorstaan
- jij zult doorstaan
- hij/zij/het zal doorstaan
- wij zullen doorstaan
- jullie zullen doorstaan
- zij zullen doorstaan
Futur I Indikativ
- ich werde erdulden
- du wirst erdulden
- er/sie/es wird erdulden
- wir werden erdulden
- ihr werdet erdulden
- sie werden erdulden
Toekomende tijd II
- ik zal doorstaan hebben
- jij zult doorstaan hebben
- hij/zij/het zal doorstaan hebben
- wij zullen doorstaan hebben
- jullie zullen doorstaan hebben
- zij zullen doorstaan hebben
Futur II Indikativ
- ich werde erduldet haben
- du wirst erduldet haben
- er/sie/es wird erduldet haben
- wir werden erduldet haben
- ihr werdet erduldet haben
- sie werden erduldet haben
Conditionalis I
- ik zou doorstaan
- jij zou doorstaan
- hij/zij/het zou doorstaan
- wij zouden doorstaan
- jullie zouden doorstaan
- zij zouden doorstaan
Futur I Konjunktiv II
- ich würde erdulden
- du würdest erdulden
- er/sie/es würde erdulden
- wir würden erdulden
- ihr würdet erdulden
- sie würden erdulden
Conditionalis II
- ik zou hebben doorstaan
- jij zou hebben doorstaan
- hij/zij/het zou hebben doorstaan
- wij zouden hebben doorstaan
- jullie zouden hebben doorstaan
- zij zouden hebben doorstaan
Futur II Konjunktiv II
- ich würde erduldet haben
- du würdest erduldet haben
- er/sie/es würde erduldet haben
- wir würden erduldet haben
- ihr würdet erduldet haben
- sie würden erduldet haben
Imperatief
- jij doorsta
- jullie doorstaat
Imperativ
- du erdulde
- ihr erduldet