Vervoeging van dringen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het dringt
- zij dringen
Indicativo presente
- él/ella urge
- ellos/ellas urgen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het drong
- zij drongen
Indefinido
- él/ella urgió
- ellos/ellas urgieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gedrongen
- zij hebben gedrongen
Pretérito perfecto compuesto
- él/ella ha urgido
- ellos/ellas han urgido
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gedrongen
- zij hadden gedrongen
Pluscuamperfecto
- él/ella había urgido
- ellos/ellas habían urgido
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal dringen
- zij zullen dringen
Futuro I
- él/ella urgirá
- ellos/ellas urgirán
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gedrongen hebben
- zij zullen gedrongen hebben
Futuro perfecto
- él/ella habrá urgido
- ellos/ellas habrán urgido
Conditionalis I
- hij/zij/het zou dringen
- zij zouden dringen
Condicional
- él/ella urgiría
- ellos/ellas urgirían
Conditionalis II
- hij/zij/het zou hebben gedrongen
- zij zouden hebben gedrongen
Condicional perfecto
- él/ella habría urgido
- ellos/ellas habrían urgido