Vervoeging van dubben
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik dub
- jij dubt
- hij/zij/het dubt
- wij dubben
- jullie dubben
- zij dubben
Present
- I brood
- you brood
- he/she/it broods
- we brood
- you brood
- they brood
Onvoltooid verleden tijd
- ik dubde
- jij dubde
- hij/zij/het dubde
- wij dubden
- jullie dubden
- zij dubden
Simple past
- I brooded
- you brooded
- he/she/it brooded
- we brooded
- you brooded
- they brooded
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedubd
- jij hebt gedubd
- hij/zij/het heeft gedubd
- wij hebben gedubd
- jullie hebben gedubd
- zij hebben gedubd
Present perfect
- I have brooded
- you have brooded
- he/she/it has brooded
- we have brooded
- you have brooded
- they have brooded
Voltooid verleden tijd
- ik had gedubd
- jij had gedubd
- hij/zij/het had gedubd
- wij hadden gedubd
- jullie hadden gedubd
- zij hadden gedubd
Past perfect
- I had brooded
- you had brooded
- he/she/it had brooded
- we had brooded
- you had brooded
- they had brooded
Toekomende tijd I
- ik zal dubben
- jij zult dubben
- hij/zij/het zal dubben
- wij zullen dubben
- jullie zullen dubben
- zij zullen dubben
Future
- I will brood
- you will brood
- he/she/it will brood
- we will brood
- you will brood
- they will brood
Toekomende tijd II
- ik zal gedubd hebben
- jij zult gedubd hebben
- hij/zij/het zal gedubd hebben
- wij zullen gedubd hebben
- jullie zullen gedubd hebben
- zij zullen gedubd hebben
Future perfect
- I will have brooded
- you will have brooded
- he/she/it will have brooded
- we will have brooded
- you will have brooded
- they will have brooded
Conditionalis I
- ik zou dubben
- jij zou dubben
- hij/zij/het zou dubben
- wij zouden dubben
- jullie zouden dubben
- zij zouden dubben
Conditional present
- I would brood
- you would brood
- he/she/it would brood
- we would brood
- you would brood
- they would brood
Conditionalis II
- ik zou hebben gedubd
- jij zou hebben gedubd
- hij/zij/het zou hebben gedubd
- wij zouden hebben gedubd
- jullie zouden hebben gedubd
- zij zouden hebben gedubd
Conditional perfect
- I would have brooded
- you would have brooded
- he/she/it would have brooded
- we would have brooded
- you would have brooded
- they would have brooded
Imperatief
- jij dub
- jullie dubt
Imperative
- you brood
- you brood