Engels

Nederlands

Present

  • I excite
  • you excite
  • he/she/it excites
  • we excite
  • you excite
  • they excite

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik warm op
  • jij warmt op
  • hij/zij/het warmt op
  • wij warmen op
  • jullie warmen op
  • zij warmen op

Simple past

  • I excited
  • you excited
  • he/she/it excited
  • we excited
  • you excited
  • they excited

Onvoltooid verleden tijd

  • ik warmde op
  • jij warmde op
  • hij/zij/het warmde op
  • wij warmden op
  • jullie warmden op
  • zij warmden op

Present perfect

  • I have excited
  • you have excited
  • he/she/it has excited
  • we have excited
  • you have excited
  • they have excited

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgewarmd
  • jij hebt opgewarmd
  • hij/zij/het heeft opgewarmd
  • wij hebben opgewarmd
  • jullie hebben opgewarmd
  • zij hebben opgewarmd

Past perfect

  • I had excited
  • you had excited
  • he/she/it had excited
  • we had excited
  • you had excited
  • they had excited

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgewarmd
  • jij had opgewarmd
  • hij/zij/het had opgewarmd
  • wij hadden opgewarmd
  • jullie hadden opgewarmd
  • zij hadden opgewarmd

Future

  • I will excite
  • you will excite
  • he/she/it will excite
  • we will excite
  • you will excite
  • they will excite

Toekomende tijd I

  • ik zal opwarmen
  • jij zult opwarmen
  • hij/zij/het zal opwarmen
  • wij zullen opwarmen
  • jullie zullen opwarmen
  • zij zullen opwarmen

Future perfect

  • I will have excited
  • you will have excited
  • he/she/it will have excited
  • we will have excited
  • you will have excited
  • they will have excited

Toekomende tijd II

  • ik zal opgewarmd hebben
  • jij zult opgewarmd hebben
  • hij/zij/het zal opgewarmd hebben
  • wij zullen opgewarmd hebben
  • jullie zullen opgewarmd hebben
  • zij zullen opgewarmd hebben

Conditional present

  • I would excite
  • you would excite
  • he/she/it would excite
  • we would excite
  • you would excite
  • they would excite

Conditionalis I

  • ik zou opwarmen
  • jij zou opwarmen
  • hij/zij/het zou opwarmen
  • wij zouden opwarmen
  • jullie zouden opwarmen
  • zij zouden opwarmen

Conditional perfect

  • I would have excited
  • you would have excited
  • he/she/it would have excited
  • we would have excited
  • you would have excited
  • they would have excited

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgewarmd
  • jij zou hebben opgewarmd
  • hij/zij/het zou hebben opgewarmd
  • wij zouden hebben opgewarmd
  • jullie zouden hebben opgewarmd
  • zij zouden hebben opgewarmd

Imperative

  • you excite
  • you excite

Imperatief

  • jij warm op
  • jullie warmt op

Verwijzingen

Bekijk 9 definitie(s) van excite