Vervoeging van filter
Onbepaalde wijs (infinitief): to filter
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it filters
- they filter
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het schemert door
- zij schemeren door
Simple past
- he/she/it filtered
- they filtered
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het schemerde door
- zij schemerden door
Present perfect
- he/she/it has filtered
- they have filtered
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft doorgeschemerd
- zij hebben doorgeschemerd
Past perfect
- he/she/it had filtered
- they had filtered
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had doorgeschemerd
- zij hadden doorgeschemerd
Future
- he/she/it will filter
- they will filter
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal doorschemeren
- zij zult doorschemeren
Future perfect
- he/she/it will have filtered
- they will have filtered
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal doorgeschemerd hebben
- zij zult doorgeschemerd hebben
Conditional present
- he/she/it would filter
- they would filter
Conditionalis I
- hij/zij/het zal doorschemeren
- zij zullen doorschemeren
Conditional perfect
- he/she/it would have filtered
- they would have filtered
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben doorgeschemerd
- zij zullen hebben doorgeschemerd