Vervoeging van filtreren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik filtreer
  • jij filtreert
  • hij/zij/het filtreert
  • wij filtreren
  • jullie filtreren
  • zij filtreren

Präsens Indikativ

  • ich siebe
  • du siebst
  • er/sie/es siebt
  • wir sieben
  • ihr siebt
  • sie sieben

Onvoltooid verleden tijd

  • ik filtreerde
  • jij filtreerde
  • hij/zij/het filtreerde
  • wij filtreerden
  • jullie filtreerden
  • zij filtreerden

Präteritum Indikativ

  • ich siebte
  • du siebtest
  • er/sie/es siebte
  • wir siebten
  • ihr siebtet
  • sie siebten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gefiltreerd
  • jij hebt gefiltreerd
  • hij/zij/het heeft gefiltreerd
  • wij hebben gefiltreerd
  • jullie hebben gefiltreerd
  • zij hebben gefiltreerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe gesiebt
  • du hast gesiebt
  • er/sie/es hat gesiebt
  • wir haben gesiebt
  • ihr habt gesiebt
  • sie haben gesiebt

Voltooid verleden tijd

  • ik had gefiltreerd
  • jij had gefiltreerd
  • hij/zij/het had gefiltreerd
  • wij hadden gefiltreerd
  • jullie hadden gefiltreerd
  • zij hadden gefiltreerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte gesiebt
  • du hattest gesiebt
  • er/sie/es hatte gesiebt
  • wir hatten gesiebt
  • ihr hattet gesiebt
  • sie hatten gesiebt

Toekomende tijd I

  • ik zal filtreren
  • jij zult filtreren
  • hij/zij/het zal filtreren
  • wij zullen filtreren
  • jullie zullen filtreren
  • zij zullen filtreren

Futur I Indikativ

  • ich werde sieben
  • du wirst sieben
  • er/sie/es wird sieben
  • wir werden sieben
  • ihr werdet sieben
  • sie werden sieben

Toekomende tijd II

  • ik zal gefiltreerd hebben
  • jij zult gefiltreerd hebben
  • hij/zij/het zal gefiltreerd hebben
  • wij zullen gefiltreerd hebben
  • jullie zullen gefiltreerd hebben
  • zij zullen gefiltreerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde gesiebt haben
  • du wirst gesiebt haben
  • er/sie/es wird gesiebt haben
  • wir werden gesiebt haben
  • ihr werdet gesiebt haben
  • sie werden gesiebt haben

Conditionalis I

  • ik zou filtreren
  • jij zou filtreren
  • hij/zij/het zou filtreren
  • wij zouden filtreren
  • jullie zouden filtreren
  • zij zouden filtreren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde sieben
  • du würdest sieben
  • er/sie/es würde sieben
  • wir würden sieben
  • ihr würdet sieben
  • sie würden sieben

Conditionalis II

  • ik zou hebben gefiltreerd
  • jij zou hebben gefiltreerd
  • hij/zij/het zou hebben gefiltreerd
  • wij zouden hebben gefiltreerd
  • jullie zouden hebben gefiltreerd
  • zij zouden hebben gefiltreerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde gesiebt haben
  • du würdest gesiebt haben
  • er/sie/es würde gesiebt haben
  • wir würden gesiebt haben
  • ihr würdet gesiebt haben
  • sie würden gesiebt haben

Imperatief

  • jij filtreer
  • jullie filtreert

Imperativ

  • du sieb(e)
  • ihr siebt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van filtreren