Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it fixes
  • they fix

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het spoelt aan
  • zij spoelen aan

Simple past

  • he/she/it fixed
  • they fixed

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het spoelde aan
  • zij spoelden aan

Present perfect

  • he/she/it has fixed
  • they have fixed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft aangespoeld
  • zij hebben aangespoeld

Past perfect

  • he/she/it had fixed
  • they had fixed

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had aangespoeld
  • zij hadden aangespoeld

Future

  • he/she/it will fix
  • they will fix

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal aanspoelen
  • zij zult aanspoelen

Future perfect

  • he/she/it will have fixed
  • they will have fixed

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal aangespoeld hebben
  • zij zult aangespoeld hebben

Conditional present

  • he/she/it would fix
  • they would fix

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal aanspoelen
  • zij zullen aanspoelen

Conditional perfect

  • he/she/it would have fixed
  • they would have fixed

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben aangespoeld
  • zij zullen hebben aangespoeld

Verwijzingen

Bekijk 27 definitie(s) van fix